Als ik droom, droom ik de nachtposttrein
van Roodeschool naar Aardenburg
mijn brief, in de schemering gepost
onderweg gesorteerd
het eerste bericht de volgende dag
Archief voor november 2015
Schuurtje
Het was wat veel van het goede, een familiereünie na twee dagen gastheer te zijn geweest van zo’n 1100 bezoekers. Misschien was het daarom wel zo’n verademing om in een uithoek van het spoorwegmuseum het ‘schuurtje van vader’ te ontdekken, de zorgvuldig gereconstrueerde werkruimte van Jan-Willem Groot (1921-2001), modelbouwer. Niet vanwege het sentiment dat aan vaders en hun schuurtjes verbonden is en ook niet vanwege een typisch mannelijke behoefte aan schuurtjes – of toch? Misschien is mijn schrijfkamer ook wel een schuurtje waarin ik, net als de modelbouwers, mijn ‘monnikenwerk’ verricht. In ieder geval begreep ik zondag heel goed dat mannen als Groot zich soms achter hun werkbank terug willen trekken. Radiootje aan en al je gereedschap, je bouwtekeningen bij de hand; je schroeven en bouten en moeren en andere onderdelen overzichtelijk in glazen potjes met hun deksel tegen planken aan geschroefd. Dixieland muziek en een droom: vijftien jaar slijpen en vijlen, schroeven en spuiten aan de reconstructie op schaal van een stoomlocomotief – die daarna echt zou kunnen rijden.
Nu is het schuurtje waarin de reconstructie plaatsvond zelf ook gereconstrueerd en dat was misschien wel net zo mooi. Ik vind dit soort nagebouwde ruimtes fascinerend; woonhuizen, maar vooral ateliers, schrijfkamers en schuurtjes bomvol voorwerpen en details; eigenlijk volkomen chaotisch of van een strikt persoonlijke orde. God is dood, de verhalen zijn ontsnapt en in de voorwerpen gaat geen ziel meer schuil. Maar maak je eens een voorstelling van de mensen die schuurtjes als deze ‘natuurgetrouw’ willen reconstrueren – een idiote onderneming welbeschouwd. Met behulp van foto’s en herinneringen alles zo proberen neer te leggen dat het lijkt alsof meneer Groot er net nog was en nu even koffie is gaan drinken, omdat zijn vrouw hem daarvoor uitnodigde via de intercom. Hij is weg maar kijk; hij heeft het raampje nog open laten staan.
Reünie
Reizen
In de avonduren ben ik al vertrokken en reis ik door mistige kloven, loop ik tussen de pijnbomen, langs de gemummificeerde monniken en begroet ik de nog levende pelgrims onderweg of; sta ik ineens stil, vlak voor het rotsachtige lege landschap dat volgens de overlevering het overgangsgebied tussen leven en dood is. Daar wil ik heen.
In de schrijfkamer
Uitgelezen 70
‘Ook Giulia had nooit tijd als ik haar vroeg om te poseren, en ik begreep dat er een of andere duistere reden moest zijn die het haar belette. Giulia beschouwde mij als haar baas en ze zou geen enkel verzoek van mij weigeren (…).
De heks was ook zeer verbaasd dat ik haar niet vroeg met mij te slapen. ‘Je bent goed geschapen,’ zei zij, ‘er mankeert niks aan je’. Ze drong echter niet aan en zei er niets meer over, gewend als zij was aan haar eigen vanzelfsprekende passiviteit. Ik had er vast en zeker mijn eigen mysterieuze redenen voor en zij respecteerde mijn koelheid. (…)
Giulia was dus tot alle diensten bereid, en toch, als ik haar vroeg om te poseren zodat ik een portret van haar kon maken, dan bleek dat onmogelijk. Uiteindelijk concludeerde ik dat haar weigering een magische reden moest hebben, en zijzelf bevestigde dat. Een portret onttrekt iets aan de persoon die geportretteerd wordt, namelijk een beeltenis, en door die te onttrekken, verkrijgt de schilder absolute macht over degene die voor hem geposeerd heeft. (…)
Ik begreep ook dat ik om deze magische vrees te overwinnen een nog sterkere magie zou moeten gebruiken dan die waar zij nu bang voor was, en dat kon niets anders zijn dan de meest directe en almachtige kracht: die van het geweld. Ik dreigde haar te slaan, en maakte een gebaar alsof, en misschien deed ik nog wel iets meer dan dat; de armen van Giulia waren trouwens zeker niet minder sterk dan de mijne. Nauwelijks had ze mijn geheven armen gezien en gevoeld, of er verscheen een uitdrukking van gelukzalige glans op haar gezicht, terwijl haar lippen zich openden in een tevreden glimlach en haar witte wolventanden toonden. Zoals ik al verwacht had, was niets voor haar prettiger dan overheerst te worden door een absolute macht. Zo mak als een lammetje bleef zij geduldig voor mij poseren, en tegenover de onbetwistbare argumenten van mijn macht vergat zij haar gerechtvaardigde en natuurlijke vrees. En zo kon ik haar schilderen, met de zwarte sjaal die haar antieke slangengezicht omhulde.’
[Carlo Levi, Christus kwam niet verder dan Eboli, p. 174-176.]