Archief voor mei 2015
Uitgelezen 64
‘In een artikel voor Oummah, waarin hij zich de vraag stelde of de islam voorbestemd was om over de wereld te heersen, luidde Redigers antwoord uiteraard bevestigend. Hij maakte maar weinig woorden vuil aan de westerse samenlevingen, zo vanzelfsprekend leek het hem dat die ten dode waren opgeschreven (want in dezelfde mate als het liberale individualisme wel moest zegevieren zolang het alleen tussenstructuren zoals vaderlanden, corporaties en kasten ontbond, had het zijn eigen doodvonnis getekend toen het zijn aanval richtte op de ultieme structuur van het gezin, en dus op de demografie; daarna kwam logischerwijs de tijd van de islam). Meer woorden besteedde hij aan India en China: zouden die twee landen hun traditionele beschavingen hebben behouden, zo schreef hij, dan hadden ze aan de greep van de islam kunnen ontkomen omdat monotheïsme hun vreemd was; maar vanaf het moment dat ze zich hadden laten besmetten door westerse waarden, waren ook zij ten dode opgeschreven – hij beschreef het proces in detail, gaf een prognose van het tijdpad.’
[Michel Houellebecq, Onderworpen, p.212.]
Nieuwegein geel
Op de stoep slapen
Ik weet niet eens of hij echt dood was. Hij lag er stil bij op zijn zij, nogal ongewoon op die stoep voor het drukke metrostation Bayswater, met zijn hoofd op een voorwerp dat als kussentje moest dienen. Er was een ambulance gekomen en een vrouw stond druk gebarend vlak naast hem, ogenschijnlijk verwikkeld in een uitleg over de toedracht. Hoorden ze bij elkaar?
Ik voerde de kinderen over de straat, achter een elektriciteitskast langs voorbij het lichaam en probeerde ook op andere manieren de aandacht af te leiden. Ondertussen echter keek ik of ik paniek in haar ogen kon zien. Daar had ik dus niet meer dan enkele seconden voor. Was hij dood? Was hij flauw gevallen?
Er stonden nogal wat mensen om heen, vooralsnog stil, toekijkend en niemand leek haast te hebben – al kon dat natuurlijk nog steeds van alles betekenen.
Het afleiden van de kinderen was natuurlijk tevergeefs, gelukkig misschien ook maar, en even later zaten we binnen over de man te praten. Was het gewoon een man die vergeten was zijn medicijnen te nemen, die een epileptische aanval gekregen had? Een toerist tijdens een romantisch bedoelde stedentrip? Of was hij een zwaar vermoeide zakenman die zich eindelijk eens was gaan ontspannen – en vervolgens in elkaar was gezakt? Een met polonium vergiftigde spion? Alles kon in London.
Hij kon iedereen zijn – of zijn geweest. Nu lag hij vredig te slapen, op een stoep aan de Queens Way in Londen. Gestopt, zoals dat soms ineens zo gaat.
De rituelen van Roald
Het is tien uur geweest en als ik Roald Dahl was, zat ik nu in mijn stoffige stoel, met een uitsparing ter hoogte van mijn SI gewricht, met mijn voeten in een slaapzak en met mijn handen op de zachte groene ondergrond van biljartlaken. Tussen mijn vingers het potlood, onder mijn palmen het gele papier. En ik bleef daar zitten, tot aan de lunch.
We zagen zijn stoel, zijn volledig uit elkaar gehaalde, ontluisde en ont-stofmijtte en daarna weer heel zorgvuldig in zijn museum gereconstrueerde schrijfhut. Een mythische ruimte voor alle fans. Maar het mooiste is natuurlijk om te ontdekken dat de geest van de schrijver er niet is; niet in zijn werkruimte met al die voorwerpen waar een verhaal aan vastzit; niet onder zijn grafsteen waar de voetstappen van de GVR naar toe lopen en niet in de rituelen – ook al zijn ze soms grappig precies. Hij kon er wel heel mooi over vertellen, over het schrijven. Misschien is er nog een spoor van hem te vinden in zijn stem. Luister maar…
Uitgelezen 63
‘And it did not take any knowledge of the even more celebrated Whitechapel murders, all of them conducted in the streets and alleys around Christ Church, Spitalfields, to understand, as Hawksmoor did, that certain streets or patches of ground provoked a malevolence which generally seemed to be quite without motive. And he knew, also, how many murders go undetected and how many murders remain unknown.
And yet in the crimes which he had investigated, there was always so strong a sense of fatality that it seemed to Hawksmoor that both murderer and victim were inclined towards their own destruction; it was his job only to hurry the murderer along the course which he had already laid for himself – to become, as it were, his assistant.’
[Peter Ackroyd, Hawksmoor, p.142-143.]