‘Wat me in de eerste uren het meest verrukte was niet het feit dat ik het ongeval had overleefd, of dat de lichamelijke schade verbazend goed meeviel, maar de herinnering aan de zich opsplitsende werkelijkheden. Niet het potentieel religieuze van zo’n ervaring, maar het literaire ervan, al besefte ik natuurlijk achteraf dat dissociatie een verdedigingsmechanisme was van het lichaam. Tijdens de omwentelingen van de auto, tijdens dat geweld, focuste ik me zo op de airbag dat ik in de vezels kon kijken, letterlijk, in de vezels, terwijl de tijd zich om me heen voelbaar opsplitste in verscheidene tijden waar ik telkens op een meer of minder vage wijze deel van uitmaakte. Alsof facetogen me in staat stelden veel meer beelden per seconde te zien dan normaal en het daarbij nog mogelijk maakten elk van die beelden afzonderlijk te zien. Waardoor beelden zich respectievelijk konden oprekken tot vertraagde panorama’s of nauwelijks een milliseconde lang opflitsten, te kort om ten volle te beseffen.
‘Kunt u beschrijven wat er is gebeurd?’
Ik kan precies beschrijven wat er is gebeurd, met details die de agenten laten glimlachen – hebt u dat wiel echt gezien? –, maar elke keer dat ik het ongeval beschrijf, weet ik dat er een stuk weggesneden blijft, een reep uit het schilderij: ik herinner me de seconde niet waarin ik op het wiel botste en de airbag openklapte, die ene seconde.’
[Peter Verhelst, De kunst van het crashen, p. 259.]
Archief voor april 2015
Langs de Rotte
Langs de Zaan
De aangever
Ik zat schuin achter de fotograaf en hield de jassen vast. Ik bewaakte de tassen. Ik leidde de geportretteerden af omdat de fotograaf zich moest concentreren of omdat zijn toestel ‘data aan het wegschrijven’ was en hij dan zwijgend naar zijn schermpje staarde. Ik hield het tijdsschema en de uitgekozen locaties in de gaten en de mensen buiten het kader, of achter de fotograaf. Ik zorgde ervoor dat iedereen het een beetje naar zijn zin had zolang ze duurden, deze toneelstukjes voor een spontane foto.
Ik praatte met de beveiligers die vanwege de paniek van sommige bezoekers om in een openbare ruimte gefotografeerd te worden, de instructie hadden gekregen ons naar plekken te verwijzen waarop dat niet gebeuren kon. De bezoekers zouden niet meer dan vlekken of schimmen op de achtergrond zijn, maar het is alsof iedereen tegenwoordig iets te verbergen heeft, alsof iedereen uit een achterbuurt komt en wil dat je oprot met je K-camera. Terwijl ons exhibitionisme op internet hoogtij viert, leiden we tegelijkertijd collectief aan een publiciteitsfobie. Dat zal wel bij elkaar horen. De angst om ergens geen controle over te hebben is zo groot geworden als het leven zelf.
Soms was het de bedoeling dat ik – buiten beeld – met de geportretteerden praatte, ‘alsof ze met iemand in gesprek waren’. Een keer stond ik wel in beeld, op de rug genomen, met in mijn hand de telefoon omdat de fotograaf zes verdiepingen hoger met mij belde en aanwijzingen gaf, die ik op mijn beurt door moest geven aan de studenten en de hoogleraar die tegenover mij in de wind stonden.
Onze modellen moesten doen alsof ze met elkaar in gesprek waren en lange tijd was dat geen enkel probleem. Toch kreeg ik op een gegeven moment door dat ik af en toe een grap moest maken, dat ik een onderwerp ter sprake moest brengen, dat ik desnoods hun voorwerp van spot moest zijn. Ik was, anderhalf uur lang, de aangever.
De Zwitser
Dankzij de komst van een verhalenverteller met de prachtige naam Bastiaan de Zwitser naar het oude schooltje in H. was onze dinsdagavond ineens geen gewone dinsdagavond meer. Hij heette trouwens niet echt ‘De Zwitser’ maar hij was het wel, ooit. En wat deed het ertoe? Dankzij hem lachten we om de oenen uit Oenen en rilden we vanwege de kou, het duister en de afgrijselijke trollen in de dichte Zweedse bossen.
Het was gisteravond eigenlijk de bedoeling dat we ook zelf een verhaal zouden vertellen. Er was echter nauwelijks tijd om daarover na te denken. Ik dwaalde even af, terwijl ik tegelijkertijd naar hem probeerde te blijven luisteren. Maar hij had oog voor iedere lichte verslapping van aandacht bij zijn publiek en op het moment dat ik in gedachten nog maar het begin van een verhaaltje had geconstrueerd, stelde hij me een vraag. Alsof ik niet mocht nadenken, alsof ik me niet mocht voorbereiden op mijn beurt om te spreken.
Ik had nog net wel even kunnen overwegen of ik een hoofdstuk voor mijn volgende boek uit zou testen en kunnen peinzen over hoe ik dat in vijf minuten kon doen, inclusief een einde. De schroom om zomaar een verhaal te gaan vertellen was overigens bij iedereen nogal groot. Daarom speelde de verteller dus maar een vertelspel met ons en samen fabriceerden we een reisverhaal waaraan iedereen een stukje toe moest voegen. Gelukkig vertelde De Zwitser gisteravond vooral zelf.
De verhalenverteller werkt in een prachtige, oeroude traditie waarvoor de belangstelling weer toeneemt. Het is dan ook een niet kapot te krijgen vorm van vermaak, zeker in zijn geval. Hij heeft humor, een goed geheugen en kan alles wat er gebeurt of gezegd wordt op het moment van vertellen naadloos inpassen in zijn verhaal. Zijn kracht schuilt in een rijke woordenschat, veel fantasie en een paar gekke stemmetjes. Maar misschien het allerbelangrijkste voor een verteller is toch wel een meeslepende stem. De Zwitser heeft zijn eigen, uitzonderlijke, smakelijke geluid: een sappig accent, een knapperige kruising tussen Zwitsers en Sallands, zoiets als knäckebröd met gruyère.