Archief voor maart 2015
Monumentje
Tijdens de Vorlesebühne met als thema ‘Het vloeiende denken in een vierkante wereld’ zagen we onder anderen Wim Noordhoek optreden. Noordhoek was, samen met ‘Boeken’ presentator Wim Brands een van de stemmen van het legendarische radioprogramma over literatuur en muziek De Avonden. Tussen de korte voordrachten van de andere schrijvers door vertelde Noordhoek smakelijke verhalen over dat programma en de schrijvers en dichters die erin optraden.
De Vorlesebühne is een maandelijkse avond voor ‘kort, vreemd proza’ die plaatsvindt in de oude houtzaagmolen De Ster, waar het tussen antieke zagen en gestapeld hout onder jute zakken aangenaam luisteren is naar verwarrende verhalen. Bedenker van de Vorlesebühne is de dichter en theatermaker Bernard Christiansen, die op deze avond opnieuw bewees de absurdistische parel aan de Utrechtse literaire kroon te zijn, met zijn korte teksten in de geest van Charms.
Grote liefhebber der letteren Wim Noordhoek bekritiseerde de populistische benadering die de CPNB in de voorbije boekenweek had gekozen bij het thema ‘waanzin’. Die kwam veel te dichtbij het door hem verafschuwde ‘prettig gestoord’ uit opdat er vooral nog een beetje gelachen kon worden. En dat terwijl krankzinnigheid zoveel verschillende, doorgaans onaangename gezichten heeft, zeker voor degenen die erdoor worden getroffen. Toch kon ook Noordhoek zelf het niet laten een paar grappen te vertellen, bijvoorbeeld over die keer dat hij voor De Avonden onbedoeld zowel Maarten Biesheuvel als A. Moonen had uitgenodigd. Biesheuvel stootte Noordhoek aan en zei over Moonen: ‘Die man is gek!’ Zij hadden elkaar blijkbaar eerder getroffen – in een inrichting.
In ‘de dode hoek’ van de Vorlesebühne vertelde Noordhoek meer anekdotes over de verguisde schrijver A. Moonen (‘A punt Moonen’ die, gevraagd naar waar de ‘A’ voor stond, antwoordde: ‘Voor Moonen’). Hij las een hilarische scène voor uit Moonens schaamteloze maar goed geschreven verhalen en deed daarbij een bescheiden imitatie van diens hoge, hese stemgeluid. Noordhoek richtte een monumentje op voor deze dode, bijna vergeten, maar door hem zo gewaardeerde auteur. En het was dankzij zijn stem, die al wat ijler wordende, breekbare stem die op het punt van verwaaien leek te staan, dat we onze ogen konden sluiten en aanwezig waren bij het treurige triootje dat Moonen beschreef. Voor even waren we terug in de radiotijd en we kregen er een dimensie bij.
Vliegveld
Voor ons begon de lente vanmiddag, op het voormalige vliegveld Soesterberg. Je kunt daar de bunkers tegenwoordig aanraken en wandelen over een stuk landingsbaan, maar verder is er niet veel veranderd. Nog altijd staat de natuur er op gespannen voet met het oorlogstuig. Doordat een deel van het vliegveld wordt beheerd door Natuurmonumenten, een deel nog steeds in gebruik is als veld voor met name zweefvliegtuigen en een groot deel is ingenomen door wat het Nationale Indoctrinatie Museum, is het voor de wandelaar lastig om het terrein vrijuit te doorkruisen. Steeds weer stuitten wij op hekken, omleidingen en lange omwegen naar andere ingangen. Soms was dat vanwege de broedseizoen van vogels maar meestal omdat de militairen nog steeds problemen hebben met het prijsgeven van terrein en verknocht zijn aan hun hekken – ook rondom hun gloednieuwe museum.
De bezoeker van het Nationale Indoctrinatie Museum is daarnaast per definitie een automobilist in de ogen van de directie, zo lijkt het. Die zit er dan ook niet mee een kilometertje om te rijden naar die ene ingang tot het terrein. Wij wandelaars hadden daar wat meer problemen mee, laat staan dat er voor ons een voetpad was. Gelukkig was er een gat in de defensie, zodat we toch nog wat konden drinken bij het museum, dat het enige koffiepunt in twee, drie vierkante kilometer leek. Bovendien hadden we het mooiste toen al gezien; de prachtige schaduwen op de verweerde, donkere betonnen shelters en boven onze hoofden de geluidloos om elkaar heen cirkelende zweefvliegen, een enkele keer contrapuntisch begeleid door het driftige gehamer van een specht.
Het was hoog tijd om te gaan; weg van al die lachende gezichten en uitgelaten kinderen te midden van al dat stilgevallen maar voor de verheerlijking opgepoetste wapentuig.
In De rode Kroon
Roadmovie
Nieuwe huid
Tijdens mijn strijd met de zware verkoudheid had er iets bezit van mij genomen. Een kracht die alle warmte aan mijn handen en voeten onttrok en naar mijn hoofd joeg, waar koortsachtig, onder hoge druk, een biologisch experiment in gang was gezet. Mijn ogen werden rood en vochtig, er dreef een glazige waas van ziekte op. Op dezelfde manier leek er een vlies om mijn hele lijf getrokken te worden. Tussen de twee lagen huid tochtte het hier en daar, zodat de rillingen over mijn rug liepen. Met ijskoude handen en een verhit hoofd ging ik nog twee dagen werken omdat ik de illusie had onvervangbaar te zijn. De prijs die ik daarvoor betaalde, was koorts en hoofdpijn.
Ik ging vroeg slapen maar werd iedere keer dat ik me omdraaide wakker vanwege spierpijn en hinderlijk vollopende holtes. De tweede dag was het alsof er iemand in mij ademde, iemand anders de pedalen van mijn fiets bewoog; alsof er een man in mij schuilging die ik niet zelf was. Ik hoorde mij praten maar ik was het niet. Die ander deed alles als vanzelf, zonder nadenken, zij het met wat minder controle over de ledematen. Aan het einde van de dag waren we onze stem bijna kwijt. Als ik lachte, lachte ik een hysterisch lachje dat zeker niet het mijne was.
Toen ik ging slapen, kon ik slechts ademhalen met opengesperde mond. De ochtend van de derde dag keerde ik dan ook terug uit een woestijn; al mijn mondslijm was verdampt en ik kon nauwelijks meer slikken.
Dat was gisteren. Ik voelde me nog ziek maar hoefde op die derde dag echt niets te doen. Ik kon kiezen waarmee ik mijn tijd zou doorbrengen: oude films kijken, het lokale sufferdje of een boek lezen, een beetje piano spelen of de poes aaien, eten en drinken, naar buiten staren en zuchten – alles was wachten, welbeschouwd. Van iedere ingeving die een goed idee, een plan of een project dreigde te worden, moest ik afzien, dat wist ik – in de wetenschap van de altijd op de loer liggende koorts.
Vannacht dwaalde ik gehaast door de kleine straatjes van Coïmbra waar ik nog niet eerder was geweest, en besloot zeker nog eens terug te keren. De lucht was er duidelijk minder warm en droog. En op de ochtend van de vierde dag had ik dan eindelijk het gevoel dat ik mijn vlies kwijt was. Dat ik, inderdaad, aan het vervellen was geweest.