‘Tot nu toe waren we steeds David tegen Goliath geweest: wat vermag een Renault 5, of zelfs een vreselijke Porsche, op het moment dat een vrachtwagen met oplegger voor hem rijdt, een andere op tien meter achter hem rijdt en zijn enorme gelaat als van een dreigende gigant in zijn achteruitkijkspiegel projecteert, terwijl een derde hem passeert en de ruimte doet trillen onder het uitstoten van een angstaanjagend gebrul? Het komt daardoor dat snelweggebruikers al gauw een door Freud weinig bestudeerd complex krijgen, acute vrachtwagenvrees, die je alleen geneest door een vrachtwagen te kopen en toe te treden tot het kamp van de vijand (dit heet in de psychoanalyse overdracht) of door de trein te nemen.
Wij hebben altijd de gulden middenweg aangehouden, want Fafner is geen ‘poids lourd’ maar ook geen gewone auto; vanachter zijn stuur overzie je een uitgebreider en plezieriger landschap dan wanneer je reist terwijl je met je kont de grond aanveegt, zoals in de modernste auto’s, bovendien heeft de draak allure en boezemt hij de kleinere respect in en soms ook de grotere, want de vrachtwagens hebben de neiging hem te zien als het kleine lieve broertje en ze zijn niet ruw tegen hem zoals ze wel graag, voor de grap, ruw zijn tegen de vlooien en kakkerlakken die amper tot hun knieën komen. Hoe dan ook, toen we de expeditie begonnen, hadden we de gebruikelijke gemengde gevoelens over vrachtwagens, en de eerste dagen deden we vooral ons best om ze te vermijden, zowel op de weg als op de parkeerplaatsen. Een naïeve leertijd waar wij uit tevoorschijn zijn gekomen om toe te treden tot de grote, internationale familie van transporteurs, die wij nu van nabij bestuderen, met alle aandacht en liefde die zij verdient.’
[Julio Cortázar & Carol Dunlop, De autonauten van de kosmosnelweg, p. 260-262.]
Archief voor september 2014
En route: horizons
Parttime paradox
Ik wil eigenlijk nog steeds geen afspraken maken, ik wil eigenlijk nog steeds geen vrienden zien of bellen, ik wil eigenlijk nog steeds niet gehoorzamen aan de dagelijkse structuur die zich opdringt met het piepen van de wekker.
Vier weken geleden verkeerde ik nog in de aangename leegte van de vakantie. Toen deed ik de wonderlijke ontdekking dat ik doelbewust mijn doelbewustzijn uit kon schakelen. Zelfs de doelgerichte handelingen die doorgaans volgen op het krijgen van een goed idee kon ik tegengaan.
Ik had, vergelijkbaar met de Duitse vrouw op de camping die tussen fietstochten, koken en wijn drinken door met een naaimachine dagelijks twee of drie tassen in elkaar zette, dagenlang kunnen schrijven, maar zelfs dat deed ik niet. Ik had al mijn beweegredenen in het ijs gelegd, had mijn versnellingsbak onklaar gemaakt: ik stond doelbewust in de pauzestand. Vijf zomerse weken lang werkte ik niet, ook niet voor mijzelf.
Langzaam, heel langzaam ontstond daaruit het verlangen naar herfst, naar binnen zitten en onder het licht van een bureaulamp dagenlang lezen en schrijven, het verlangen naar beperkingen. Ik hervond de energie die daarvoor nodig was.
Deze week zou ik het weer volkomen naar mijn zin moeten hebben, maar dat is niet zo. Er wordt veel van mij verwacht en er is bijna geen tijd om erover te schrijven. En bovendien: het is veel te mooi weer.
Belleville
Bar Restaurant
Tien traptreden verwijderd van de Route National die het dorp doorsneed, zat de oude eigenaar van bar restaurant Lilluli in alle rust een puzzel uit de krant op te lossen. Glaasje wijn binnen handbereik. Een lichte paniek maakte zich van hem meester toen wij zijn rust kwamen verstoren maar hij was tegelijkertijd ook blij met onze komst. Glaasje en krantje bleven achter op het tafeltje, de hele avond.
Hij deed ogenschijnlijk alles alleen; gaf ons te drinken, verdween in de keuken terwijl de maaltijden werden bereid en nam, na een lange stilte, ook nog de tijd om nieuwe muziek uit te zoeken, waar hij zelf zichtbaar van genoot. Spaanse muziek, en later iets Caribisch of Afrikaans. Tussendoor verscheen er nog een schim van een boer, met wie hij een glas dronk aan de bar.
In het dorp stonden huizen waren waar al decennia niemand meer woonde. De enige reden waarom ze er nog stonden, was vermoedelijk omdat anders de naastgelegen bewoonde huizen zouden instorten. Het enige restaurant van het dorp leek er eigenlijk ook niet zozeer te zijn om als restaurant te functioneren, maar omdat er nu eenmaal een restaurant hoorde te zijn of omdat er toch ergens een ontmoetingsplek moest zijn voor een aperitief als alternatief voor de bar/tabac twintig meter verderop. Misschien was de vrouw van de oude restauranthouder dood gegaan en had hij op de automatische piloot de zaak maar voortgezet. We wisten het niet. Het kon natuurlijk ook alleen maar zo lijken op deze stille zondagavond in de doodse maand augustus.
Bij nadere bestudering van het interieur viel ons het exotische karakter op van de schilderijen en tekeningen aan de muur. Toen we net als de boer aan de bar, die ondertussen weer verdwenen was, een glas oudroze gekleurde bowl van het huis kregen aangeboden, vroegen we hem ernaar. De prenten waren van een vriend uit Brazilië die er zijn rekeningen mee had betaald. De restauranthouder organiseerde soms dansavonden, vertelde hij. Dan schoof hij alle tafels opzij en draaide hij muziek, diezelfde muziek, uit Guadeloupe.
‘Voor de mensen uit het dorp?’ vroeg ik.
‘Nee, voor mezelf’ zei de man.
Of er dan nog anderen kwamen dansen, bleef onduidelijk. Zijn ogen glinsterden in ieder geval bij de gedachte. ik zag hem voor me, op zo’n donderdagavond in zijn lege bar restaurant langs de D951. Langzaam heupwiegend op muziek uit Guadeloupe, met of zonder Lilluli.