‘Ik denk dat er aanwijzingen zijn dat zich in elk van die elementen – het wandelen, het wonen, het landschap – diepgaande verschuivingen voltrekken die een transformatie kunnen inhouden van onze omgang met de wereld. Wat voor mij het ‘echte wandelen’ is, zou dan bezig zijn te verdwijnen mét het einde van de ‘klassiek-moderne’ tijd. Hoe moet dat zogenoemde echte wandelen dan worden gedefinieerd? In plaats van een definitie te geven noem ik een aantal componenten die er mijns inziens wezenlijk voor zijn. Het authentieke wandelen is een activiteit die tegelijk de kunst van de passiviteit is: het zich lichamelijk-zintuiglijk laten verrassen door de wereld, een zich openstellen in belangeloze aandacht, in een ‘nutteloze’ interesse voor de eigen aard van de dingen, een vermogen tot geduldig en in stilte verwijlen bij de wereld, vanuit liefde voor zijn woongebied – of dat van een ander – met gevoel voor de betekenis van plaatsen en plekken, en dit alles in het dankbare besef van een zekere harmonie tussen mens en wereld, tussen geest en kosmos. Natuurlijk, dit is een soort ideaaltype dat lang niet in elke feitelijke wandeling werd gerealiseerd. Maar het komt me voor dat in de hedendaagse werkelijkheid de beleving en de gelding van meerdere van deze componenten sterk wordt bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt. Wie in deze turbulente wereld, waarin het zelden stil is, waar bijna alles is aangetast door het virus van een algemene mobilisering, waar weinigen meer weten te wonen en de harmonie tussen mens en wereld ver te zoeken is, kan nog de juist gezindheid vinden om werkelijk te wandelen?’
[Ton Lemaire, Wandelenderwijs. Sporen in het landschap, p. 116-117.]
Archief voor juni 2014
Bedrijfsuitje
De geldwolven
Eigenlijk had ik willen schrijven over het fenomeen van de ingehouden woede, maar dat gaat nu even niet. Ik barst namelijk bijkans uit elkaar van kwaadheid over de volkomen misplaatste handelwijze van ABN Amro Bank die, anticiperend op wetgeving die bonusregelingen beperkt, zijn topmanagers 20% extra salaris geeft – waar bovenop ze dan nog een bonus kleiner dan 20% van hun salaris mogen ontvangen; een salaris waarvan de bank zelfs durft te beweren dat het straks, netto, een kleine daling zal vertonen.
Welke ongehoorde, autistische theory of mind van buitenaards karakter volgt men hier eigenlijk? Lijdt de directie van die bank collectief aan verstandsverbijstering, of aan geheugenverlies? Is er nog enig historisch besef of begrip van oorzaak en gevolg aanwezig bij deze mensen?
Het argument dat het topmanagement anders naar het buitenland zal vertrekken, betekent dat de bank niet wil investeren in talent op de arbeidsmarkt, in talent dat nu werkeloos thuis zit; niet wil investeren in de Nederlandse economie waaraan ze zelf zoveel geld onttrokken heeft. Wat is dit voor pseudologica? Waarom doet een bank dit?
Ik vrees gewoon… omdat het kan.
En er zijn nog meer zorgelijke ontwikkelingen. Deze week heeft de Rabobank – ook al zo’n gerespecteerde bank met een besmeurd blazoen – bekend gemaakt dat het zijn zogenaamde ‘Kunstzone’ gaat sluiten. Dit unieke initiatief, deze oase van (zelf)reflectie, prikkelende confrontatie en esthetisch genoegen in het hoofdkantoor van de bank, gaat definitief dicht na afloop van de huidige tentoonstelling van Fiona Tan, Options & Futures. Een tentoonstelling die, sarcastisch genoeg, juist laat zien wat de dramatische gevolgen zijn van de recente economische crisis – veroorzaakt door diezelfde banken.
Toen ik de tentoonstelling zag, dacht ik nog even dat ze overdreef, maar nu besef ik dat zelfreflectie of besef van schuld bij de banken inderdaad volkomen ontbreekt. Men heeft niets geleerd van zijn eigen Kunstzone.
We kunnen niet zonder banken, maar zijn door hen gegijzeld. De geldwolven zien in kunst, maar eigenlijk: in alles, alleen de materiële waarde; een waarde die bij voorkeur in eigen voordeel aangewend wordt. Dat er buiten het geluidsdichte dubbel glas van de bank mensen wonen met serieuze problemen, dat er buiten de muren van de bestuurskamer een werkelijkheid en een moraal heersen waarvan zij zich volkomen hebben vervreemd, lijkt niet maar niet door te dringen. De hogepriesters van de vrije markt vormen een gevaarlijke, religieus geïnspireerde, terroristische beweging. En ze gaan nog altijd verder.
De geldwolven vragen om een ongehoorde uitbarsting van woede. In al mijn machteloosheid word ik overvallen door visioenen van gewapend verzet, van lek gestoken banden of autobranden, van bulldozers en glazen puien tot een bankrun – waarschijnlijk het enige middel dat nog wat gevoel opwekt in die sector.
Hoe breng je de psychopaat realiteitszin bij? Waarschijnlijk alleen door nog gestoorder te doen.
De langste dag
Uit de archieven 5
Mijn geluk van vandaag wordt gegarandeerd doordat ik weet wat me te doen staan. Of: omdat ik terug ben bij de melancholie, die me zo vertrouwd is. Mijn geluksgevoel is verraderlijk. Ik geef les in melancholie, met behulp van tai chi.
De melancholie trekt me aan als een favoriete jas die naar mijn lichaam is gaan staan.
Ze schreef het me twaalf, dertien jaar geleden en verwoordde het gevoel, het effect van een warme zomer in Noord-Italië: ‘Tutto sta andando in letargo’. Prachtige woorden, waar ik ieder jaar wel een keer ’s ochtends mee wakker word. Ik begreep precies wat ze bedoelde en vond het zo fijnzinnig opgemerkt dat het ook mijn aandacht voor die momenten gescherpt heeft. Ook in de winter.
Wat in ieder geval altijd overblijft, is een verhaal.
Uitgelezen 48
‘Op de maan kwam de aarde op. Ze werd driekwart beschenen door de zon. Het licht en de hitte drongen door de onooglijke dampkring en bereikten op een strand nabij Aldstead het lichaam van Maureen Coxwold. Na een paar uur fietste ze naar de werkplaats van haar man, opgeladen. Ze bleef niet in de opening van de poort staan. Ze groette en ging naar binnen, zag dat Ronny er niet was, en stapte uit haar jurkje. Ze kwam pal voor hem staan, voelde de warmte die ze afstraalde in deze koele ruimte. Ze legde zijn hand op haar borst. Ze sloot haar ogen. Twee maanden en twee dagen waren verstreken sedert de grand prix van Monaco, en meer dan eens had Maureen haar handen op zijn achterhoofd gevlijd, maar nu deed Jack Preston wat hij deed. De tijd was langs hem heen gegleden, ze had hem aangeraakt, in bed, in de woonkamer, hij had niets gemerkt. Nu voelde hij zich als een dier in het nauw, de gedachte aan haar handen die zo meteen weer zijn littekens zouden strelen, het medelijden van de dochter van een aannemer uit Little Habton. Hij duwde haar met grote kracht van zich af. Hij zag wat hij deed, de duw, met beide armen, hard. Hij zag haar vallen voor zijn werkbank, bloter dan ze ooit was geweest. Er was de muziek op de radio, en er waren haar handen die achter haar naar de grond zochten, want ze viel. Hij zag de val door haar lichaam schokken, de fysieke opschudding. Zijn vrouw lag naakt voor hem op de vuile vloer, weerloos, de val nog niet helemaal ten einde. De beweging vloeide over in een kruipen, ze kroop achteruit. In een beschermend gebaar verzamelde ze haar borsten met een arm en graaide met de andere naar het witte jurkje.’
[Peter Terrin, Monte Carlo, p.161-162.]