Ik trok de schuiflade met oud werk open, en zocht in de hangmappen, dozen en digitale bestanden naar teksten die zich in het bereik van de schaamte ophielden. Onderweg kwam ik allerlei verhalen tegen waarvan ik allang vergeten was dat ik ze geschreven had. Maar waren mijn jeugdzonden iets om me voor te schamen? Dat zou alleen zo zijn als ik ze voor publicatie bestemd had – en dat was niet zo.
Schaamte bestaat bij de gratie van een context van afspraken, afspraken waar je achter staat. Trek je je er niets van aan, dan bestaat de schaamte niet.
Dat ik de opdracht van de schaamtesalon zo serieus heb genomen dat ik er twee dagen van mijn kostbare tijd aan opgeofferd heb, was veelzeggend. Ik wilde niet afgaan als een amateur, zelfs al was dat toegestaan.
Schaamte en schaamteloosheid hebben alles te maken met het ophouden van schijn, het willen voldoen aan een beeld, en vooral: de afhankelijkheid van de blik van de ander (of de ge-internaliseerde blik van de ander). Als je je schaamt, ontken je jezelf.
Op de momenten dat ik geen recente publicatie in handen heb, of niet net heb opgetreden, denk ik soms dat ik geen schrijver ben maar slechts een goede imitatie van een schrijver. Omdat ik boven alles een leesverslaafd ben, omdat ik angstig aangelegd ben en mijn vakbroeders goed heb bestudeerd, kan ik ze heel goed nadoen. Want weet ik wel wat ik doe, of doe ik maar alsof? Zijn mijn experimenten geen excuses voor gebrek aan vakmanschap? Geloof ik echt niet in een plot of kan ik er gewoon geen uitwerken? Wil ik raadsels in stand houden, of weet ik zelf niet hoe het verder moet? Is mijn schrijverschap kortom misschien een illusie waarin ik zelf wil geloven? Werden die uitgevers, tijdschriften, collega’s en enthousiaste toehoorders tot nu toe steeds betaald? Leef ik in mijn eigen Truman Show? Dat zou pas echt een beschamende ontdekking zijn.
(Deze tekst is een bewerking van mijn bijdrage aan de Schaamtesalon.)