Tijdens een feestelijke High Tea kwamen we zondag in gesprek met een echtpaar uit het Oosten. Ze vertelden ons over het kleine boerderijtje van haar grootouders, dat ze hadden gekocht van een oom. Die had er zijn hele leven gewoond, tot hij naar een aanleunwoning verhuizen ging. Na zijn vertrek moest de boerderij van onder tot boven gerenoveerd worden om fatsoenlijk bewoonbaar te zijn, en daar waren ze al een aantal jaar mee bezig. Toch woonden ze er al, in alle rust, ver van snelwegen en grote steden, nog net op redelijke reistijd van waar ze hun geld verdienen. Achter het huis stond een oude schuur waarin, tot vorig jaar, nog een kerkuil genesteld had. De schuur stond op instorten en werd aan zijn lot overgelaten. De uil kwam er alleen nog rusten. Het dorp telde slechts driehonderd zielen, geen school meer en geen postkantoor, geen levensmiddelenwinkel en ook geen kerk. Slechts één hotel-restaurant, de Koekoekshof, waar muziekvereniging St. Cecilia fanatiek repeteerde, en natuurlijk pannenkoekenhuis ‘De strohoed’.
In onze verbeelding doemde een idyllisch oord op uit de mist en we planden spontaan een kleine rondreis door midden Drenthe, met tussenstops in Norg, Veenhuizen en Meppel, misschien ook Westerbork. We zouden vast te weinig tijd krijgen, en eenvoudig te vinden was het niet, maar een tussenstop in dit dorpje leek ineens onvermijdelijk. Het beperkte zicht bezorgde ons een dagdroom van Elp.