‘Toen ik de man voor het eerst gadesloeg, was ik uiterst verbolgen. Ik was ’s ochtends zo tegen een uur of negen wakker geworden van een hels lawaai, alsof ik met mijn kussen naast een Stalinorgel lag. Ik ontstak in woede, haastte me naar het raam, keek naar buiten en zag daar die man in de weer met zijn blaastoestel. Daarop werd ik meteen nog kwader, want een blik op de bomen rond het hotel maakte duidelijk dat het een uitgesproken winderige dag was. Het was, daar kon geen misverstand over bestaan, volkomen onzinnig om die dag loof doelbewust van hot naar haar te willen blazen. Ik was aanvankelijk van plan naar buiten te stormen en hem verontwaardigd ter verantwoording te roepen, maar toen bedacht ik me. Want ik had ongelijk.
de man had een bevel gekregen. Het bevel luidde: loof wegblazen. En hij voerde dat bevel uit. Met fanatieke trouw, waar een Zeitzler een voorbeeld aan had mogen nemen. Een man volgt een bevel op, zo eenvoudig was het. En liet hij daarbij een klacht horen? Barstte hij uit in gejammer dat het met deze wind toch zinloos was? Nee, hij vervulde dapper en stoïcijns herrie makend zijn plicht. Zoals d trouwe mannen van de SS. (…)
Het greep me zo aan, dat ik me rap aankleedde, naar buiten ging, op hem afliep, een hand op zijn schouder legde en zei: ‘Beste kerel, ik wil u graag bedanken. Voor mensen zoals u zet ik mijn strijd voort. Want ik weet: uit dit loofblaastoestel, uit elk loofblaastoestel in dit land stroomt de hete adem van het nationaal-socialisme.’
[Timur Vermes, Daar is hij weer, p.90-91.]
Archief voor oktober 2013
Asbestverwijdering
Lijnen
S. moest experimenteren met lijnen, op de academie. Toen ze haar werk van die dag liet zien, herinnerde ik me dat we in januari 2010 onderweg waren naar Oostende, en de Gentse spoorwijk Moscou passeerden in de trein. Vlak voor het station zei ik dat we om moesten kijken, omdat we op het zwarte huisje langs het spoor krijtlijnen stonden, daar aangebracht door kunstenaar Bart Lodewijks. Daarover had ik vlak van tevoren gelezen in de krant. Ze herinnerde het zich niet. Misschien wel omdat het niet waar was, en mijn geheugen me bedroog. Omdat ik pas een halfjaar later omkeek op die plek.
Op zoek naar het artikel over zijn project, dook ik mijn archief in, waarvan ik hoopte dat het nog altijd onverbiddelijk compleet was, completer dan mijn geheugen. Ik heb er systeem in aangebracht, beter gezegd; op basis van vooruitschrijdend inzicht heb ik er verschillende systemen in aangebracht, die naast elkaar zijn blijven bestaan. Onlangs had S. junior, die zich even moest vermaken toen ik een koffer inpakte, ook de inhoud van het postbakje nog gecategoriseerd waarin ik krantenknipsels, websitewachtwoorden, flyers, visitekaartjes en andere souvenirs van een mindful leven in flikker. Lag het daar misschien in, omdat het een ‘bestemming’ of een ‘mogelijke tripje’ betrof? Neen, helaas. Ik trof het ook niet in de schoenendoos met uitgeknipte krantenartikelen sinds 1986 aan. Het was de archiefmap over mijn verblijven in Antwerpen, enkele jaren geleden, die de oplossing bood.
Zo konden we opnieuw over onze schouder kijken. Gelukkig maar, want van het project van Lodewijks zal er nu waarschijnlijk weinig tot niets meer te zien zijn. En bovendien was Moscou (Gent) niet verloren als bestemming – omdat er geen doelen hoeven te zijn, als er lijn in zit.
Uitgelezen 35
‘”Weet u wat ik nu hoor? Ik hoor de aanklachten tegen de grote ideeën, er heeft zich een immens gerechtshof tegen de grote ideeën gevormd, ik hoor hoe men langzaam begint, alle grote ideeën een proces aan te doen. Steeds meer grote ideeën worden gearresteerd en in de gevangenissen opgesloten. De grote ideeën zullen tot verschrikkelijke straffen veroordeeld worden, dat weet ik! Ik hoor het! De grote ideeën worden aan de grenzen gevangen genomen! Er vluchten er vele, maar ze worden ingehaald en getuchtigd en ze komen in strafinrichtingen! Levenslang, zeg ik, levenslang tuchthuis is de minimumstraf waartoe men de grote ideeën veroordeelt. De grote ideeën hebben geen verdedigers! Niet eens een armzalige toegevoegde raadsman hebben ze! Ik hoor de officieren van justitie tegen de grote ideeën requireren! Ik hoor de politie met haar houten knuppels op de grote ideeën slaan! Altijd al heeft de politie op de grote ideeën ingeslagen! Zij heeft de grote ideeën opgesloten! Weldra zullen alle grote ideeën opgesloten zijn! Geen enkele grote idee zal meer vrij zijn! Hoort u wel! Ziet uw wel! Alle grote ideeën is altijd principieel het hoofd afgeslagen! Hoort uw wel!” De schilder zegt dat ik vooruit moet lopen, en ik loop vooruit, en hij drijft me met zijn stok naar de kuil.’
[Thomas Bernhard, Vorst, p. 35.]
De wilde zee
In Zweden droomde ik twee nachten over zelfmoordenaars.
In de ene droom stond ik langs een gracht en een stadsparkje in het donker en zag ik hoe een man zijn luxe wagen in de gevel van een huis boorde, waarna de bakstenen muur zich weer achter hem sloot alsof er niets gebeurd was.
In de andere droom bezocht ik het schrijvershuis van Cesare Pavese. Dat was in deze droom gevestigd in een havenstad, Genua misschien. Ik vroeg mij binnen de droom af wat de toegevoegde waarde was van dergelijke musea, maar was toch nieuwsgierig naar het ‘heilige der heiligen’, de werkkamer van de schrijver. In het museum bleek precies die kamer echter niet toegankelijk voor publiek, omdat de daarvoor verantwoordelijke medewerker met vakantie was. Dat vond ik onvoorstelbaar dom, en het stelde me enorm teleur. Ik herinnerde me eerder die vakantie al een schrijvershuis bezocht te hebben (ook in een droom), en ook daarin was de werkkamer van de auteur niet opengesteld. Dat ik in het Pavese museum wel een kamer zag met speelgoed, boekjes en een plastic glijbaan voor kinderen die zich daar tijdens het museumbezoek door hun ouders konden vermaken, maakte me woest. Ik keek uit het raam, over de daken van de huizen, in de richting van haven. Opvallend dichtbij, ingekaderd door het witte raamkozijn, zag ik nog precies een stukje van de zee, de diepe, donkere, tot mij sprekende, wilde zee. Er stonden schuimkoppen op de golven. Het was alsof de zee steeds hoger steeg, en ons binnen niet al te lange tijd zou gaan overspoelen.
Ik wil de dromen maar niet duiden. Tegelijkertijd moeten ze wel opgeschreven worden, omdat ik tot op de dag van vandaag het gevoel heb, dat ze belangrijk zijn.