Archief voor september 2013
Richter
Uitgelezen 33
‘Maar wat deed je toen je besefte dat ze dood was? Vroeg Olof Helmersson.
Ik ging naar binnen om te bellen, zei de Stockholmer.
Hij had dus het alarmnummer gebeld, 112.
(…)
En de politie? Zei Olof Helmersson.
Ja, hij had het precies zo beschreven als op de binnenkaft van het telefoonboek aangegeven stond. Zo nauwkeurig als hij kon, maar hij moest erbij zeggen dat hij nog niet de afstand tot het gebeurde had die voor een volkomen eenduidig relaas vereist is. Helaas zag de politie geen mogelijkheid om te komen, het was nu eenmaal tweehonderd kilometer van de kust naar het diepste binnenland, de beschikbare Västerbotnische patrouilles waren vandaag juist bezig met het autoverkeer op de snelweg. Maar morgen zouden ze komen. Hij mocht niet weggaan, hij moest wat geduld hebben, we beloven dat we je komen halen, hadden ze gezegd, de moordenaar hoefde zich geen zorgen te maken, hij moest gewoon doorgaan met leven net als anders. Alles zou helemaal in orde komen.
En daarom zit ik hier, zei hij en hij nam nog een radijsje. Ik moet gewoon de tijd verdrijven.
Ik kan je wel gezelschap houden, zei Olof Helmersson.
Voortaan zal het hier bij de Linushoeve nog eenzamer zijn, zei de Stockholmer. Toen vroeg hij: Denk je dat ik ze kan vertrouwen?
Als je de politie niet kunt vertrouwen, antwoordde Olof Helmersson, dan ben je nergens meer.’
[Torgny Lindgren, Norrlandse aquavit, p. 162-163.]
Over lucifers
In Jönköping kun je het Tändsticksmuseet vinden, het enige lucifermuseum ter wereld, op het voormalige fabrieksterrein van Three Stars. Het was de fabriek die de stad had opgestoten in de vaart der volkeren, in de hoogtijdagen van het negentiende eeuwse kapitalisme – met alle voor- en nadelen van dien. De geschiedenis van de luciferproductie was er een van kinderarbeid, van ziekte en voortijdige sterfte. Omdat de luciferkoppen in de beginjaren van fosfor werden gemaakt, vielen tanden en kaken van de arbeiders (onder wie de kinderen) op een gegeven moment uit, raakten hun longen vergiftigd en stierven zij soms een gruwelijke dood. Arbeider nummer 121, Lena Törnqvist, was ook ziek geworden maar kon thuis doosjes vouwen voor de fabriek, en werd uiteindelijk wel oud. Zij maakte mee dat de zogenaamde ‘veiligheidslucifer’ werd uitgevonden. Die werd op de wereldtentoonstelling van 1855 in Parijs gepresenteerd. Lucifers konden daarna zonder fosfor worden gemaakt, en alleen nog afgestreken langs een speciaal daarvoor bestemde strook. Daarmee verdween het gevaar van vergiftiging.
Het museum maakte de weg van boomschors via zeer complexe, fascinerend subtiele machines naar in papier verpakte lucifers inzichtelijk, en toonde het wrede lot van de arbeiders op soms afschrikwekkende wijze. Three Stars was exemplarisch voor het industriële tijdperk, inclusief het hergebruik van het gehele terrein op dit moment, door het lucifermuseum (in het voormalige hoofdkantoor van de fabriek), een radiomuseum, een cultuurhuis, enkele ontwerpbureaus, restaurants en een muziekwinkel gespecialiseerd in hardrock.
Met de zelfmoord van directeur Ivar Kreuger in 1932 werden de naar hem genoemde en voordien zeer solide aandelen van de fabriek prompt waardeloos, en het was het begin van een grote crisis voor Three Stars. Die persoonlijke geschiedenis, die in het museum in nevelen gehuld bleef, leek me een mooi aanknopingspunt voor een roman. Een roman die waarschijnlijk ook over het verdwijnen van de lucifer zou moeten gaan. Die ga ik echter niet schrijven, dus dat idee krijg je hierbij van mij cadeau.
Tornerspel
Dat we terugreisden in de tijd, toen we de pont naar Visingsö namen om naar het ‘Tornerspel’ te gaan, was natuurlijk maar schijn. Ze zouden het wel willen, al die mensen die deden alsof we ons in de Middeleeuwen bevonden. Ze hadden zich in de gewaden, pijen en maliënkolders gehesen waarvan ze meenden dat die bij die tijd pasten, en verkochten sierraden, stenen en kruidenmengsels; demonstreerden oude ambachten en spelen; maakten voedsel, bogen en zwaarden. Ik koester het escapisme, maar bleef deze middag toch vooral met verbazing om me heen kijken. Naar de muzikanten, die natuurlijk ook cd’s verkochten. Naar de complete families in klederdracht van eeuwen geleden, met een Eastpack rugzak om. Naar de monniken, jonkvrouwen, prinsesjes en de prachtige dame van de stoffenkraam, naar de koopman met de geldbuidel van varkenshuid, die op zijn telefoon door een menu veegde.
Begeleid door raggende metal en hardrock hits uit de jaren ’90 woonden we de toch wel spectaculaire ridderspelen bij. We lagen in de zon in het gras en hoorden You’ve got a right to party van de Beastie Boys uit de boxen komen, terwijl voor ons watermeloenen met zwaarden aan gruzelementen werden gekliefd en lansen werden gebroken in een poging elkaar uit het zadel te wippen. Tussen de ridders die het publiek opzweepten, waren ook enkele vrouwen. Dat was een van de vele, verrassende anachronismen van deze dag, en ze werden extra hard toegejuicht. De grond dreunde onder de hoeven van hun paarden in galop.
Of dit elegante escapisme ook nog een vlucht voor de hedendaagse multiculturele samenleving in Zweden was, werd me die middag niet duidelijk.
Vertekening
Kent werkte naar eigen zeggen maar zestig dagen per jaar – de zestig dagen dat hij ’s ochtends om half negen op de ‘vildmarkscamping’ langskwam om zijn zelfgebakken broodjes te verkopen. De andere tien maanden van het jaar deed hij niets. De volgende dag zei hij dat hij met pensioen was. Weer een dag later vertelde hij desgevraagd dat hij zich verveelde na een jaar rentenieren omdat hij ‘de zaak verkocht had’ en nu ook huizen verhuurde aan vakantiegangers. In de winter ging hij met zijn vrouw drie of vier keer op reis naar oorden waar de temperaturen die van de Zweedse zomers benaderden, want de winters waren verschrikkelijk. Hij lachte er wat schuchter bij en morste koffie op de bosgrond – precies niet op zijn broek, alsof hij het vaker deed.
Terwijl ik terugliep met ons ontbijt, viel bij mijn ineens de kroon. Je zou er maar wonen, op het Zweedse platteland, diep in de bossen, in een van die vlekken van een huis of drie, met een kilometer verderop de eerste halte waar de bus twee keer per dag stopte. Het zou er maar winter zijn, je huis zou maar ingesneeuwd zijn en je zou er maar de weg op moeten waarlangs om de honderd meter kisten met zand staan om die begaanbaar te maken. Je zou er maar puber zijn…
Wij hadden de vriendelijkheid, de kalmte en het vertrouwen in de medemens begrepen als een gevolg van de ruimte die de Zweden om zich heen hadden. Maar hoe zat het dan met al die donkere misdaadverhalen en films uit dit merkwaardige land? Waar kam die vandaan? Kents verhaal bevatte eigenlijk een waarschuwing; de waarschuwing voor de vertekening door het mooie weer, en de plattelandsidylle. Wij waren toeristen. Ze waren blij met ons omdat we hun langverwachte bezoek waren, omdat het zomer was. Wij koesterden de ruimte en het op jezelf teruggeworpen zijn. Dat was ook heerlijk, voor een tijd. Je zou er maar wonen – in de winter bijvoorbeeld.