Aan het einde van onze reis stopten we voor een overnachting in het Duitse stadje Schleswig. Daar stonden we in de schemering, tussen de grazende schapen, op een heuvel waar de Vikingen ooit hun doden verbrandden. We hadden de overvolle camping en de drukke provinciale weg achter ons gelaten, maar aan de ogenschijnlijk verlaten, spookachtige bosrand zinderde het nog altijd van leven. Het kon niet anders of we voelden de vluchtige aanwezigheid van de aldaar opgestookte Vikingen. We keken vanaf het verstilde hiernamaals uit over het merengebied waar ze ooit hun grootste nederzetting van Noord-Europa hadden gebouwd. Daar had zich dientengevolge ook de grootste archeologische Fundgrube van hun beschaving bevonden – die nu tentoongesteld werd in het Haithabu museum, het beste archeologische museum dat ik ooit zag. Een plek om voor om te rijden, een heuse Geheimtipp. Dat museum zouden we echter de volgende dag pas ontdekken. Die avond wisten we nog bijna niets, maar we voelden wel waarom de Vikingen daar wilden leven, en dat, in zekere zin, nog altijd doen.
Archief voor september 2013
In Nederland
Adorno
Deze week viel zijn naam twee keer, en ik vroeg me af wat ik eigenlijk van hem wist: Adorno, Theodor W. Adorno. Dat hij iets met de Frankfurter Schule van Duitse denkers te maken had; dat hij een van de auteurs was van De dialectiek van de verlichting en te boek stond als een leerling van Walter Benjamin. En: dat er vorig jaar een bundeling aforismen van hem in het Nederlands was verschenen onder de titel Minima Moralia. Dat was het zo ongeveer – opdat het duidelijk is dat ik geen snob ben, geen echte.
Poëzie na Auschwitz
Als Adorno onder het grote publiek ergens bekend van is, dan is het van zijn stelling dat er na Auschwitz geen poëzie meer geschreven kan worden. Onvolprezen denker Jacq Vogelaar schreef al jaren geleden in Raster over de context waarin Adorno iets dergelijks zei en wat dus de eigenlijke betekenis was van zijn woorden. Maar dat ontdekte ik pas vandaag.
Zo gaat dat tegenwoordig, en ook ik moet soms dus schuld bekennen aan de oppervlakkigheid van mijn kennis. Aan de andere kant; dankzij onze citatenbundelcultuur blijven inzichten, hoe verknipt en uit hun verband gerukt ook, voedsel voor de gedachten. Ook Adorno leeft nog, net als de nuance, ook op internet.
Toen JWL hier dinsdag op bezoek was en wij, van begin tot eind de schade van lang uitgebleven weerzien inhaalden met louter diepzinnige gesprekken, kwamen we te spreken over de verschrikkingen van de jodenvervolging, over de angst van de vervolgden, de gevolgen ervan voor hun filosofie. En dus over Adorno’s vermeende opmerking over de poëzie. We concludeerden dat misschien juist het tegenovergestelde waar was, dat de dichtkunst juist veel belangrijker en krachtiger moest worden na Auschwitz. Daardoor werd, paradoxaal genoeg, Adorno’s aforisme mijns inziens echter niet minder waar.
Immer radikal, niemals konsequent
Vanochtend hadden S. en ik het op de fiets opnieuw over de Richterdocumentaire die we een week geleden zagen. Ook hij citeerde Adorno, over schilderijen die elkaars ‘vijanden’ zouden zijn, als ze naast elkaar gehangen worden. S. was het daar niet mee eens, en zag het bewijs daarvoor direct terug in de series die Richter zelf maakte. Daarvan was het tenslotte precies de bedoeling dat ze naast elkaar werden gehangen. En opnieuw dacht ik; maar in wezen had Adorno gelijk.
De kracht van zijn inzichten lag wellicht meer in de geest dan in de letter. Het zou me niets verbazen als dat ook voor zijn leermeester Walter Benjamin gold, die van zichzelf zei dat hij ‘immer radikal, aber niemals konsequent in den wichtigsten Dingen’ was.
Ik voel mij tot dergelijke mentale contorsionisten aangetrokken. ‘Immer radikal, niemals konsequent’… een schitterend credo – al is het maar voor aan de borreltafel vanmiddag.
De nieuwe uitgeverij
Zondagmiddag was ik bij de presentatie van De man die brak, de nieuwe roman van Peter Drehmanns. In de speeches, maar vooral ook tijdens de borrel, werden enkele harde noten gekraakt over de uitgeversbranche. Daarbij tekende zich een merkwaardige paradox af.
Het werd nog maar eens duidelijk hoezeer visieloos opportunisme hoogtij viert onder uitgeverijen, overigens zonder garantie op succes. Daarnaast worden auteurs meer en meer betrokken bij de vermarkting van hun eigen werk, terwijl ze geen professionals zijn op dat terrein. Ze moeten op cursus, rijp worden gemaakt voor die andere benadering, een holle visie, alsof ze werknemers zijn die bedreigd worden door een reorganisatie. Dat gaat soms ten koste van het schrijverschap, maar vaak ook ten koste van de kwaliteit van de marketing. Auteurs worden bovendien medeplichtig gemaakt aan de eventuele gebrekkige verkoopresultaten, terwijl de uitgevers de hand in eigen boezem zouden moeten steken. Ondertussen staat dat allemaal los van de kwaliteit van de boeken zelf. En dan heb ik het nog niet eens over de invloed van deze benadering op vorm en inhoud van die boeken, laat staan over de lange termijn gevolgen op de literatuur en de leescultuur.
Tegelijkertijd moesten we zondag constateren dat de zonovergoten boekpresentatie mede plaats kon vinden door een exponent van diezelfde wereld zonder moraal – anders dan die van de markt. Eigenlijk tekende zich deze middag de nieuwe uitgeverij af, die tegelijkertijd de oudste is; een eenmansbedrijf met daaromheen een netwerk van onafhankelijke redacteuren en vormgevers die op projectbasis worden ingeschakeld. Het is geen bedrijfsvorm waar ik een groot voorstander van ben, maar in het huidige liberale tijdsgewricht ogenschijnlijk een van de weinig levensvatbare.
Uiteindelijk is de enige geslaagde reclame natuurlijk het boek zelf. De man die brak is een verontrustend boek, dat je door de dwingende stijl van de schrijver meesleurt in de hersenspinsels van een ontspoorde taxichauffeur. Een boek dat de grenzen van de moraal verkent, in een wereld die de jouwe zou kunnen zijn. Het is een roman die je uit je slaap gaat houden en erom smeekt verfilmd te worden.
De eerste aanzet tot verfilming is er al; de boektrailer, het merkwaardige marketinginstrument waarmee Drehmanns ondertussen een aardige reputatie verworven heeft. Over paradoxen gesproken. Enfin: lees dat boek.
In Nederland: Heusden
De kinderen van Varberg
De verlatenheid die we soms in Zweden bespeurden, had verschillende oorzaken. Het land was niet alleen door armoede (en omvangrijke emigratie) gevormd. In het begin van de twintigste eeuw hield ook een ziekte als TBC het land in zijn greep. In het stadje Varberg, dat onze vertrekplaats uit Zweden zou worden, maar voor die tijd nog een zeer aangenaam verblijf bood, troffen we daar een tragische herinnering aan aan. Op de terugweg van een wandeling door het duingebied en de indrukwekkende rotspartijlangs de kust, passeerden we het sanatorium bij Apelviken. Vlak daarnaast lag een kleine begraafplaats met een kapel, een grafmonument voor een zekere dr. Almer, en bijna honderd kleinere stenen. Kindergraven.
Dr. Johan Severin Almer zette zich vanaf 1902 in voor de verpleging van arme kinderen die leden aan scrufola, een ziekte die doorgaans veroorzaakt wordt door TBC. Hij bouwde er het ‘Apelvikens Hospital’ voor, en breidde dat in de jaren daarna verder uit, tot het sanatorium bijna veertig gebouwen besloeg. Steeds meer kinderen (bijna 600 in de zomer) kregen er de kans om van zon, zeebaden en frisse lucht te genieten, in de hoop op genezing. De kinderen die het ondanks de zorg en de mooie, heilzame omgeving niet redden, en nergens anders meer heen konden, lagen nu al bijna een eeuw naast de kliniek begraven. Dr. Almer bleef hoofd van de kliniek tot zijn dood in 1927 en bleef de enige volwassene die hen daar onder de grond, gezelschap hield.