Remco Campert maakte zich er in zijn column zaterdag in de Volkskrant zorgen over dat hij steeds minder las, en dat al sinds langere tijd. Hij reflecteerde er wat op en onderscheidde fases in zijn leesleven: 1. het gretige lezen van alles wat hij maar te pakken kreeg; 2. het maken van keuzes en alles lezen van degenen die hij goed vond; 3. een enkel nieuw boek lezen om mee te kunnen praten, maar verder vooral (bezig zijn met) eigen werk; 4. herlezen. Hij hoopte toch spoedig aan fase vier toe te komen.
Ook ik stond even stil bij mijn lezende leven, maar verkeerde duidelijk in een andere fase dan Remco, als zijn indeling al met de mijne overeen zou komen. Ik vulde de laatste tijd juist zo ongeveer ieder kwartier dat maar verloren dreigde te gaan met wachten, met een boek of een krantenbijlage. Ik passeerde geen treinreis, toilet of wachtkamer zonder de tijd voorbij te lezen. Dat had niks met verveling te maken, maar veeleer met een vaag voorgevoel; alsof ik nog zoveel mogelijk wilde lezen voordat ik het helemaal niet meer zou kunnen. Dat lijkt me een verschrikking, net als blindheid een soort voortijdige dood. Die dreiging is op dit moment volkomen irreëel, maar dat geldt voor meer angsten.
Remco legde ook een relatie tussen lezen en schrijven. Ik vraag me af of het verstandig is om tijdens het schrijven aan een boek, het werk van anderen tot me te nemen. Daar zijn de meningen natuurlijk over verdeeld. De ene dag is de andere niet, en dat geldt dat ook voor de invloed die het zou kunnen hebben. Ik las onlangs De maagd Marino en zag de gedoseerde en precieze schrijfstijl van Yves Petry vooral als een zeer nuttige les. Nu ik stilistisch gezien in zo ongeveer de tegenvoeter van dat boek bezig ben, het exuberante, liederlijke La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer, lijkt het wel alsof ik een cocktail van medicijnen inneem. Pillen voor de bijwerkingen van andere pillen; gif en tegengif. Misschien kom ik daardoor uiteindelijk gewoon weer bij mezelf uit.
Door veel te lezen valt ook op wat de trends in de uitgeverswereld zijn en welke onderwerpen blijkbaar ‘in de lucht hangen’. Terwijl ik in La Superba aan het lezen was, waarin een zekere Ilja op straat in Genua een verloren been aantreft en mee naar huis neemt, kwam ik in de krant een recensie tegen van Het been in de IJssel, het nieuwe boek van Joris van Casteren. Dat gaat zijn geheel over het tragische lot van de eigenaar van een in de IJssel gevonden been. Ik kan me niet anders voorstellen dan het hier om twee totaal verschillende benen… eh… boeken gaat. Waarmee nog maar weer eens bevestigd wordt dat ik me van het verbod op vermeende clichés niets hoef aan te trekken. Niet dat ik nu direct plannen heb met verloren ledematen, overigens.