Archief voor maart 2013
Onthouding
Zes weken zijn er verstreken sinds ik de eerste versie van mijn manuscript instuurde. Zes weken zonder het boek waaraan ik de afgelopen drie jaar gewerkt heb. Zes weken waarin ik vooral een lezer was, geen schrijver. Ik ging het zelf lezen, en nam er afstand van tot aan het gesprek met mijn redacteur. Het voelde aan als een merkwaardige vorm van onthouding, maar het had zin. Vanochtend kon mijn redacteur me dan ook zonder weerstand wijzen op de mankementen en clichés in de tekst, en op de keuzes die ik nog moet maken voordat de roman het beoogde effect sorteert. Ik begreep wat me te doen staat, en vanaf morgen kruip ik achter de herschrijftafel. Daardoor zal ik waarschijnlijk wat minder polaroids nemen, de komende maanden. Er moet namelijk gebikkeld en gebeuld gaan worden, er zullen spaanders vallen. Het is oorlog. Of, liever gezegd: vandaag kwam er een einde aan de onthouding. Ik verheug me op een lange, spannende vrijpartij.
Ik moet alleen nog bedenken waar te beginnen.
Wanted
Beste Jos,
het is nog geen lente! Dus als je dit leest… kom terug naar huis!
Hopelijk tot snel, Gert.
Still dreaming of Pushwagner
Het onheilspellende karakter
Heel af en toe overvalt mij de onhoudbare drang om alles uit mijn handen te laten vallen en naar de boekwinkel te rennen, omdat er een boek verschenen is dat ik absoluut moet hebben, en wel meteen. Het is een archaïsche aandrang, en een van mijn weinige verslavingen. Vorige week overviel het me als de harteklop van de verliefde, toen ik toevalligerwijs ontdekte dat er een nieuwe roman van Allard Schröder was verschenen, De dode arm.
Wat is het met Schröder waardoor ik geneigd ben het lezen van zijn werk als ‘heimelijk genoegen’ te beschrijven? Misschien omdat zijn werk aangenaam ouderwets is; hij vertelt zijn verhaal doorgaans kalm, formuleert zeer zorgvuldig, poëtisch, ja hier en daar zelfs wat barok en fatterig. Het lijkt soms op het proza van een dichter. In De dode arm doet het hier en daar wat aan het werk van Bruno Schulz denken. Sinds ik ooit een lezing van Schröder bijwoonde, een jaar of tien, vijftien geleden, weet ik dat Schulz en Hermann Broch twee van zijn favoriete schrijvers zijn – en dat hebben we gemeen. Misschien is het daarom.
Misschien staat zijn eigen proza ook wel op de schouders van deze reuzen. Schröder voert ons door de geschiedenis van het naoorlogse Europa, in het leven van een man die weinig grip op zijn bestaan heeft en die bestaat bij de gratie van de anderen. Hij beschrijft in De dode arm de duisternis waar je in je jeugd kennis mee maakt; schimmige voorbeeldfiguren; raadselachtige gebeurtenissen aangaande het lot, de eerste confrontatie met de dood en met fatale vrouwen. Hij beschrijft het vermoeden dat personages hebben van een andere wereld; het vermoeden dat ze van de levens van anderen en hun beweegredenen hebben, niet de wetenschap. En hij brengt ons in contact met de onderstroom van de dingen.
Wat zijn laatste boeken gemeen hebben, is het onheilspellende karakter. Het gevoel bekruipt je steeds dat er ieder moment iets vreselijks kan gebeuren; dat er iemand een misdrijf zal begaan, een fatale vergissing, of zelfmoord. Schröder verstaat de ouderwetse kunst een sfeer te scheppen die zwanger is van vermoeden, van voorgevoel, van vrees en van verlangen. Hij doet dat in schoonheid maar schuwt ook de leegte, de lelijkheid en de ontnuchtering niet. Noem het zwarte romantiek, het is in ieder geval anders dan de doorsnee kale, nuchtere en banale Nederlandse literatuur. Zijn werk is een paradox – wat nu eenmaal de stijlfiguur van het leven zelf is.
Contra-indicatie
In januari stond ik in het Londense Shoreditch met How music works van David Byrne in mijn handen, en aarzelde of ik het zou kopen. Ik heb een zwak voor die man, en had vlak daarvoor de fijne cd gekocht die hij met St. Vincent heeft gemaakt. In How music works schrijft Byrne niet alleen over zijn eigen muzikale ontwikkeling en ervaring, ook met de Talking Heads, en is zijn boek in zekere zin ook een boeiende muziekbiografie. Maar hij ontvouwt ook een verdienmodel voor muzikanten in het huidige tijdsgewricht en een theorie, de titel van het boek suggereert het al, over de werking van muziek; waarom die als ‘mooi’ of ‘goed’ ervaren wordt.
Toen ik in de inleiding las dat David Byrne zichzelf typeerde als iemand met het syndroom van Asperger, legde ik het boek weg. Ik dacht: dit hoef ik niet te lezen, dit is een contra-indicatie. Noem mij asociaal op dit vlak en ik zal het direct toegeven, maar ik word door voldoende Aspergers omringd. Byrne’s boek lezen zou zoiets betekenen als met een muziekwetenschapper over muziek praten, of met een literatuurwetenschapper over literatuur. Ik heb er genoeg van, ik wil er niet nog meer van, ook al geloof ik best dat er een kern van waarheid zit en wat ze allemaal tegen me willen zeggen. Ik vind al die analyse, al die rationaliteit net zo oninteressant als interviews met rockmuzikanten die in muziektijdschriften vertellen over de totstandkoming van hun nieuwe cd, of, erger nog; acteurs die spreken over hun rol in een film. Het is allemaal overbodig en zou mijn irrationele geloof in de muziek alleen maar verstoren.
David Byrne’s boek zou ik niet overbodig durven noemen. Ik heb het dus niet gelezen, en echt: het ziet er prachtig uit. Misschien is het juist een aanrader, voor de liefhebbers. Noem het ontkenning, maar ik begin er voorlopig niet aan.