De dag stond in het teken van een afspraak – die werd afgezegd. Ik zou aan die afspraak een halve dag in Amsterdam verbinden maar bleef, tijdig afgebeld, dus thuis. Wat moest ik doen met de dag? Alles leek plotseling mogelijk, en daardoor meteen: niets. Ik stond tegenover een braakliggend terrein en dat joeg me schrik aan. Waarom kreeg ik het gevoel dat ik die leegte moest vullen? Waarom nam ik geen genoegen met het lezen en luisteren, met kijken naar het werk van anderen?
Ik ging schrijven, schreef vele bladzijden vol, uiteenlopende dingen. Maar niets was af, of al goed uitgedacht. Er restte me weinig anders dan erin te berusten, en te wachten tot de composthoop wordt gekeerd.
Archief voor februari 2013
Kleine portie gif
Ondanks de herhaalde sensatie van het thuiskomen bij mijn goede vrienden in Den Haag. Ondanks de daar gevoerde goede discussies over de stand van literatuur uitgevend Nederland en het kunnen verkopen van zelf geschept papier of prachtig behang dat verdacht veel op doorweekte vellen uit een vervallen woonhuis lijkt. Ondanks de inspirerende nieuwe werken die ik meekreeg naar huis (Atoms for peace; het eerste boek over Nest; de catalogus van het werk van de Litouwse fotograaf Rimaldas Vikšraitis die in 2012 in Heden tentoonstelde). Ondanks alles kreeg ik zondagmiddag toch een onweerstaanbare behoefte aan troosteloosheid. Een kleine portie gif, misschien de portie die je resistent maakt tegen De Grote Vergankelijkheid? Ik weet het niet.
Toen we spraken over de vernieuwde boulevard bij Scheveningen, waar een aantal subtiele nieuwe paviljoens, bankjes, lantaarns en promenades was verschenen, dacht ik ineens aan de failliete pier. Als kleumende kieviten liepen we er door de ijskoude wind naar toe en troffen de Scheveningse kermis op palen inderdaad aan in desolate staat. Een leger wordende roestbak op rottende betonnen palen. Maar het had erger kunnen zijn, dacht ik een beetje teleurgesteld. Crisistoerist. Alleen uit het restaurant rondom het casino rook ik de geur van sterfhuis. De koninklijke fauteuils en sofa’s stonden er in stilte verstoft te raken. Er kwam niemand, behalve degenen die nog naar het casino gingen. Het casino blijft tenslotte altijd open.
Het was zondag aan zee te koud om lang op de pier te blijven, het was zondag voor alles te koud. Dus gingen we verder de boulevard af, nog even langs de nieuwe fietsenstalling van John Körmeling (voor al uw banden en frisse lucht), op weg naar gebakken lekkerbek en kibbeling.
Kunsteiland, wetenschapsmuseum
Dagwaarde
Tijdens een zondags blokje om, betrapte ik mezelf erop dat ik de totaalprijs aan het vaststellen was van wat ik aan had en bij me had. Wat ik waard was, als je het in geld zou uitdrukken. Mijn dagwaarde, zogezegd – los van lijf en leden en onbetaalbare ziel, los van het bedrag waarvoor ik verzekerd ben. Ik heb geen dure kledingsmaak, maar ik had vorige week wel een prijzige broek gekocht, en mijn winterjas is ook al niet goedkoop. In mijn zakken zaten dan nog een telefoon en een fotocamera. Alles bij elkaar was ik die zondag misschien duizend euro waard. Gelukkig had ik mijn rugzak niet bij me met een laptop of iets dergelijks erin.
Misschien haalt de gemiddelde Nederlander zijn schouders op, menig maatpakkendrager of stijlbewuste hiphopliefhebber lacht me vast uit bij het horen van een dergelijk bedrag. Maar ik bleef denken aan een ongeluk of een overval, en aan de decadentie ten overstaan van degenen die nauwelijks iets te besteden hebben.
Ik dacht ook terug aan de paskamer waarin ik twee dagen eerder besloten had die broek te kopen, die veel duurder was dan de exemplaren die ik normaal gesproken draag, en toch echt niet beter van kwaliteit. Feitelijk had ik voor het merk betaald, niet omdat ik daarvoor koos, maar omdat ik geen zin had er nog meer tijd aan te besteden. Omdat luiheid een belangrijke pijler van marktwerking is. Hij was niet waard wat hij kostte, maar ik betaalde het ervoor. Beschamend eigenlijk. De dagwaarde is wat de gek ervoor geeft.
Uitgelezen 24
‘Ozu’s verlaagde horizon heeft een driedelig ruimtelijk effect. Ten eerste plaatst het het menselijk zwaartepunt (de navel, zoals Leonardo da Vinci in zijn tekening uit 1492 liet zien) in het centrum van het beeld. Het gevolg is dat er geen beelden in de wereldcinema bestaan die zo in rust zijn of minder geneigd te vallen of te draaien als die van Ozu en Shigehara. Ten tweede kijkt de camera meestal iets omhoog om de personages te kadreren en daardoor komt de grond veel minder in beeld in medium of zelfs brede shots. In de loop van een film en een hele carrière verleent dit Ozu’s personages een gewichtsloosheid die in andere, traditioneel meer op de grond gerichte films niet optreedt. Ten derde wordt er een nieuwe ruimte geopend boven de camera; we zien plafonds in interieurs en Ozu was een van de eerste regisseurs ter wereld die erop stond dat zijn sets plafonds kregen. Critici hebben lang beweerd dat we niet alleen reageren op het verhaal en de psychologische aspecten van films, maar dat we ze ook ervaren als gecompliceerde ruimtes: westerns zijn geografische ruimtes, roadmovies zijn lenteachtige, lineaire ruimtes, de films van Eisenstein en Pudovkin zijn gefragmenteerde ruimtes, als kubistische schilderijen, enzovoort. Als dat waar is, en dat denk ik wel, dan horen Ozu’s films tot sommige van de ruimtelijk origineelste en opvallendste in de geschiedenis van het medium. (…)
Niemand vóór hem had een manier gevonden om het menselijk lichaam zo te centreren als Ozu deed; niemand had een bevredigender balans tussen beweging en stilstand gevonden dan hij in de komende jaren zou doen; niemand was zo geïnteresseerd in hoeken van 90 en 180 graden en wees even beslist die van 45 graden af; weinigen schuwden in dezelfde mate verhoogde menselijke activiteiten en maar weinigen probeerden zo vaak als Ozu het menselijke gezicht in kalme beschouwing van levensproblemen te filmen.’
[Mark Cousins, Close-up. Wereldgeschiedenis van de film, p. 128-129.]
Ontstaan van een bestemming
Blijkbaar deed ik dus studie naar het fenomeen van de locatie, in film. Zelfs toen ik, op een zeldzaam moment van verveling, deze week het laatst verschenen nummer van Piet Schreuders ‘tijdschrift’ Furore begon te lezen. In het spoor van de Franse filmklassieker Le ballon rouge, maakte Schreuder een fraai en humoristisch vormgegeven, minutieuze, haast dwangneurotische reconstructie van deze film en de eraan verbonden plekken in Parijs. Om preciezer te zijn: in Belleville en Ménilmontant. Deze twee wijken werden onlangs in de Volkskrant getipt vanwege de interessante streetart die er te zien is, en vanwege de relatieve rust die er nog heerst; een spannende combinatie van stadscultuur en dorpskarakter. Uit Schreuders boek spreekt vooral de teloorgang van het dorp Belleville, dat deels ten tijde van Le ballon rouge al werd gesloopt voor nieuwbouw. De vergroeiing met de metropool Parijs was eind jaren ’50 aanstaande. Blijkbaar is het dorp nog niet geheel verdwenen, of kun je daar met andere ogen naar kijken. Het obsessieve kunstwerkje van Schreuder is een fantastisch uitgevoerd idee, maar ik vermoed dat ik zijn melancholie niet deel. Ik ben nieuwsgierig geworden, en zie er een bestemming in.