Van alles waarover ik vandaag zou kunnen schrijven, is de ergernis die ik voelde over Diederik Stapel, de succesvolle wetenschapper die een enorme fraude op zijn geweten bleek te hebben, het grootst. Gisteren verscheen het vernietigende onderzoeksrapport naar deze fraudezaak, waarin ook harde conclusies werden getrokken over de gehele wetenschappelijke cultuur waarin deze frauduleuze handelingen konden plaatsvinden. Stapel zelf liet zich na maanden van ‘radiostilte’ ook weer eens zien en horen. Hij las voor de NOS televisie een verklaring voor waarin hij spijt betuigde, ongeveer zoals een jeugdige crimineel dat van zijn advocaat moet doen om strafvermindering te krijgen. Hij vertelde dat hij het afgelopen jaar professionele hulp had gezocht en dagboeken had geschreven om te achterhalen wat hem bezield had. Die dagboeken vormden volgens hem de basis voor een boek van zijn hand dat deze week zal verschijnen.
Ik ontplofte zo ongeveer van woede over Stapels schijnbaar onverbeterlijke narcisme, en over het amorele karakter van de cultuur waarin hij zich nu blijkbaar weer begeeft. Hij wilde niet geïnterviewd worden (je zou toch eens lastige vragen kunnen krijgen) en laat zijn boek verschijnen in de week waarin ook het rapport over de fraudezaak uit komt. Daaruit spreekt vooral dat hij nog altijd probeert controle over de situatie te houden, de regie te nemen in het universum dat om Stapel draait. Dat er een uitgeverij bereid is om mee te gaan in de tunnelvisie van een man die zijn plaats niet kent, verbaast me niet. Opportunisme viert tenslotte hoogtij in de bedreigde boekenbranche. Wat dat betreft heeft Stapel misschien een werkkring gevonden die hem past. Veranderd is hij in ieder geval niet – en als hij dat wel is, heeft hij ons niet de kans gegeven om daar achter te komen.
Archief voor november 2012
In memoriam Simeon ten Holt
Beschrijving van afwezigheid
Een aantal weken geleden was ik in de bus onderweg naar Lauwersoog. Ik wilde een foto maken van het desolate landschap aan het einde van Nederland, maar gaf dat op toen ik zag hoe vuil en modderbespat de ramen van de bus waren. Op de foto zou je sowieso slechts een groene veeg (de polder) en een grijze veeg (de lucht) zien, bij de snelheid waarmee we ons voortbewogen, maar ik wilde daarbij niet nog een groen-bruine waas voor mijn lens. Ook op Schiermonnikoog kon ik in de dagen daarna, slechts met enige moeite spontaan fotograferen, omdat er een vlekje in beeld bleef dat ik maar niet kreeg weggepoetst. Soms kon ik het verbergen door de horizon hoog in het beeld te plaatsen, of camoufleerde ik de doffe plek in het zand of duingras. Uiteindelijk heb ik het vlekje op de zoeker laatst door een reparateur laten verwijderen, voor het schitterende bedrag van 113,60 euro. Dat kost zoiets.
Vandaag waste ik mijn ramen. Het glas leek daarna ineens verdwenen; het dimde alleen nog het geluid van de schreeuwende kinderen op het plein hier tegenover. Er was, kortom, weer volop gelegenheid voor concentratie en deelnemen tegelijk, voor een zuivere blik; voor participerende observatie.
Omdat ik hier nogal eens afwezig ben, probeer ik mij te verklaren, een beschrijving van afwezigheid te geven – hoe moeilijk dat ook is. Ik voel mij verplicht, en dat is nergens goed voor. Ik schrijf, dat is wat telt, ook al is het niet hier.
Misschien zeemde ik vandaag eigenlijk wel de ramen omdat ik dacht dat ik het niet meer zag, omdat ik ondertussen ergens buiten sta.
Centraal Observatorium 7
Over het nut van bladeren harken
Vanochtend, toen ik bladeren bij elkaar ging harken, was mijn beweegreden het bewegen zelf. Eenmaal van de bank gekomen, druk harkend, bezemend en scheppend, kroop het bloed toch weer omhoog naar waar het niet gaan moest, en overwoog ik of er misschien andere motieven in het spel waren. Had ik mij nu definitief aangepast aan de smetvrees van de nieuwbouwwijkbewoners, de mannen die ieder teken van leven of dood uit de natuur te lijf gaan met blower of hogedrukspuit? Of was het een stuiptrekking van het calvinisme en moest ik eerst zweten in het aanschijn Gods alvorens ik me weer op het lezen van goddeloze literatuur kon storten? Het kon natuurlijk ook nog zijn dat ik door mijn lichamelijke (lees: ‘echte’) inspanning tegenwicht wilde bieden tegen de geestelijke (lees: ‘onechte’) inspanning van het schrijven later op de dag. Blijkbaar kon ik het niet nalaten door te denken over de determinatie van mijn handelen door conformisme, calvinisme of het milieu waaruit ik afkomstig was. Overwegingen voor het aanharken – op straat.
Over een paar uur zouden er weer nieuwe bladeren liggen, volgende week zou ik de hele exercitie nog eens kunnen herhalen. Net als volgend jaar, in deze tijd van het jaar. Het was allemaal zinloos als het leven zelf, al zou het natuurlijk wel een hele kleine verbetering van de situatie zijn.
Twintig jaar geleden veegde ik als vakantiebaantje iedere dag het zaagsel tussen de stellingen van de Houthandel Utrecht weg, en zoog het zaagsel daarna op met een veegwagen. Aan het einde van de dag was ik het hele complex doorgereden en was het vrij van zaagsel, maar de volgende dag lag het er weer, en begon ik opnieuw. Na verloop van enkele dagen waren er echter toch twee hallen waar ik, langzaam wakker wordend op mijn veegwagen, zonder noemenswaardige inspanning doorheen kon tuffen. Het was mijn leerzaamste baan tot nu toe.