‘Tegenover hem, in de betonnen schappen die niet met wijnflessen zijn gevuld, kartonnen dozen met presentexemplaren van de vertalingen en herdrukken van zijn werk. Alles wat hij publiek heeft gemaakt, de wereld heeft ingestuurd. Maar als hij morgen sterft, zal het niet genoeg zijn. Zodra zijn leven ophoudt, zal naar geen ander verhaal gretiger worden uitgekeken dan naar dat van zijn leven. In een tijd waar het hoogste goed de openbaring is, waar men hunkert naar het gelijk van de onbekende aan de andere kant van het medium, is zijn onverstoorbare stilte exotisch geworden. Zijn biografie zal worden aangekondigd als ‘onthullend’, ‘belangwekkend’, het verkoopsucces gegarandeerd, een verhaal dat door de literaire buitenwacht, de bibliotheek en de boekhandel kunstmatig zal worden toegevoegd aan zijn oeuvre, een sleutel, dé verklaring, het eerste en op den duur enige boek waar men naar grijpt als men aan T denkt, het enige in de rij waar hij buiten het begin en het einde, zijn geboorte- en sterfdatum, niets mee te maken heeft. Alles daartussen, alles wat hij aandachtig heeft gewist, verzwegen en verbrand, iemand zal het net zo vastberaden allemaal weer invullen, naar eigen believen, met een gezag of hij er zelf bij was.
[Peter Terrin, Post Mortem, p.69-70.]
Archief voor juni 2012
Centraal Observatorium 5
Import Berlijn
Nu het wachten nog even voortduurt en het verlangen naar die stad aanhoudt, rest ons weinig anders dan Berlijn terug te vinden in onze directe omgeving. Zondag gingen we naar een fijne heerlijke ‘Dag des Heren’ voorstelling met klassieke muziek en een goed verhaal: Liszt voor kinderen, over het leven en de muziek van Franz Liszt door Jeroen van Veen en Vrouwkje Tuinman in de Metaalkathedraal. Gisteren ontbeten we in The Village, coffee and music. Het is er, als je het maar ziet. Fijn… Berlijn.
Oranje eruit
Wiens schuld was het? Degene die ging plassen tijdens de eerste helft? Degene die zijn tatoeage-mouw uitdeed omdat het te warm werd? Of omdat we allemaal te vroeg juichten? Nu alle oranje vlaggetjes, poppetjes, pruiken, jurken, slaapshirts en andere gruwelijk lelijke opportunistische merchandising van de ene op de andere dag weer weggezuiverd wordt, besef ik plotseling de vloek die uitgaat van het bijgeloof. Juist omdat we onze straten oranje verven, juist omdat we ons voor iedere wedstrijd speciaal in oranje outfits hullen en steeds naar dezelfde kroegen gaan voor de wedstrijden, juist omdat we iedere keer onze oranje string aantrekken of onze nagels oranje lakken, juist daarom wordt het Nederlands voetbalelftal uitgeschakeld. Het waren allemaal handelingen die ons een gevoel van controle moesten bezorgen. Geen feest maar voodoo; het waren pogingen om het lot te bezweren die juist daarom gedoemd waren te mislukken. We weten dus precies wat ons over twee jaar te doen staat.
Centraal Observatorium 4
Pavese
In ‘Op zoek naar Pavese’, het essay van de Chileense schrijver Alejandro Zambra dat is toegevoegd aan de novelle Het grote vuur van Cesare Pavese en Bianca Garufi, beschrijft hij zijn bezoek aan Santo Stefano Belbo, het geboortdorp van Pavese in Piëmonte. Hij verblijft er enkele dagen en ontdekt niet veel in het dorp, dat tenslotte slechts een geboortedorp is.
Ook ik ben in Santo Stefano Belbo geweest, een aantal jaar geleden, misschien wel om dezelfde reden; om te zien waar iemand vandaan vertrokken is om de wereld in te gaan.
Ik bracht een eerbetoon aan Pavese door de geboortegrond van deze geweldige maar gedoemde auteur te bezoeken, en enkele stappen in zijn geboortehuis te zetten, maar zag ook dat er nog steeds weinig te beleven is.
‘Voor Pavese was Santo Stefano de plek van zijn afkomst en zijn fantasie, een podium voor zijn kindertijd. ‘De moderne kunst is – voor zover van enige waarde – een terugkeer naar de kinderjaren,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Het blijvende motief is de ontdekking van de dingen, een ontdekking die, in haar zuiverste vorm, alleen kan plaatsvinden in de herinnering aan de kinderjaren.’ (…) ‘En in de kunst drukt men alleen datgene goed uit wat met onbevangenheid is opgenomen. De kunstenaars blijft niets anders over dan zich omwenden en inspiratie zoeken in de tijd dat ze nog geen kunstenaars waren, de kinderjaren dus.’ Pavese idealiseerde zijn geboortedorp, maar veranderde het in een ambigue streek. Het personage dat in De maan en het vuur uit de Verenigde Staten terugkeert, nadat hij er rijk werd, is op weg naar een geliefd én gehaat oord.’
[Alejandro Zambra, ‘Op zoek naar Pavese’, in: Het grote vuur, p. 128.]
Vanuit een portico belde ik mijn vriend M. die mij ooit kennis had laten maken met het werk van Pavese, met De maan en het vuur, en het doorwrochte, pijnlijke dagboek Leven als ambacht. Ik vroeg M. of hij kon bedenken waarvandaan ik hem belde. Dat kon hij niet, maar hij voelde zich prompt in het kwadraat verbonden met de plaatsnaam die, ondanks de jaren, ook nog altijd op zijn lippen bestorven lag.
Het lezen van Het grote vuur vervoerde me vandaag terug als naar een vorig leven, dat in bepaalde opzichten soms ‘Pavesiaans’ van karakter en stemming was. Ik voelde toen ook sterke verwantschap in de herkomst uit het dorp, de beleving van de stad, in de pijn en in het schrijven.
Maar toen ik in Santo Stefano Belbo was, nam ik vooral mijn spreekwoordelijke hoed af voor de schrijver Pavese. Sinds vorige week heb ik hem met een jaar overleefd, maar hij had op zijn 41e al een stapel ongelofelijke romans, verhalen en gedichten geschreven. Daaronder dus ook de novelle Het grote vuur die pas onlangs voor het eerst in het Nederlands verschenen is, en dat hij, hoofdstuk om hoofdstuk vanuit de perspectieven van Silvia en Giovanni, samen met Bianca Garufi had geschreven.
Zambra voegt in zijn essay overigens weinig tot niets toe aan de reeds omvangrijke ‘Pavesiana’. Misschien was het teveel eer om dit stuk als nawoord toe te voegen aan deze uitgave. Ook bewonderen is een kunst. Wat overblijft, is vooral de vraag: wat schreef de destijds schijnbaar evenzeer getormenteerde Garufi nog meer?