‘Nietsdoen klinkt gemakkelijker dan het is. Ik betwijfel of het me ooit werkelijk is gelukt. Als het alleen (in mijn geval) ‘niet schrijven’ betekent, dan natuurlijk wel, ja. Het grootste deel van mijn dag schrijf ik niet. Vroeger maakte ik me daar zorgen over; die tijd ligt achter me. Op is op en morgen is er weer een dag; daar ga ik althans tot nog toe van uit. Bovendien belet het neerleggen van de pen me nog niet om na te denken over wat ik schrijven wil. En voor het ware nietsdoen is niet denken over of aan iets een onontkoombare voorwaarde.’
[Remco Campert, ‘Alles of nietsdoen’ in: de Volkskrant, 30 juni 2012.]
Toeval of niet, deze week keek ik naar de reportage ‘Five days with Jonathan Franzen’ waarin de Amerikaanse schrijver en fanatieke vogelaar Franzen voorrekent dat hij in zijn negenentwintigjarige schrijversbestaan, waarin hij tot nu toe zes boeken publiceerde, misschien een halfjaar nodig had gehad om die boeken daadwerkelijk te typen. Hij stelde met een glimlach vast dat hij dus achtentwintigeneenhalf jaar ‘niets’ had gedaan.
Het waren geruststellingen voor mij, en zeker op een dag als vandaag, waarop ik de kalmte niet vind om aan het schrijven te komen. Ik ben aan het opruimen, en zoek de boeken uit mijn kasten die ik ga weggeven, weggooien of verkopen (waaronder overigens ook het zwaar overschatte De correcties van Franzen, maar dat terzijde). Natuurlijk wist ik het zelf ook wel: ook als ik niet schrijf, schrijf ik. De belastingdienst en andere cultuurbarbaren begrijpen daar weinig van. Maar goed, zij lezen waarschijnlijk geen Campert en kijken niet naar reportages over (in dit geval zeer succesvolle) Amerikaanse auteurs.
Ik ben in deze periode lekker aan het werk, dat weet ik, maar paradoxaal genoeg neemt dan tegelijkertijd ook de onzekerheid toe over wat ik maak en hoeveel ik produceer. Ook dat is goed, zij het niet voor de gemoedsrust. Gelukkig is er de troost in de woorden van andere schrijvers. Ik weet genoeg.
Vorige week zat ik rond deze tijd op het Zeeuwse strand. Ik had mij voorgenomen dat weekend juist helemaal niets te doen, hoogstens enkele hoofdstukken te lezen uit het indrukwekkende Post Mortem van Peter Terrin (over een schrijver die een boek over een schrijver schrijft, en tien keer beter dan Franzen), en prompt kreeg ik de ene goede ingeving na de andere. Daarom denk ik nu nog eens terug aan Domburg, en type een stukje. Voordat ik het weet, heb ik mijn vingers losgemaakt, en ben ik toch begonnen.