‘There is nothing in the shrine ritual of a Shinto devotee that can be interpreted as worship in the usual sense, because there are no deities present.
So it is clear that in Shinto at least, which is the form of animism most accessible to us today, nobody worships a tree, and there is no god of the wind. (…)
This is the essence of Shinto. The word shin is an old Chinese one, which means ‘divine spirit’. The syllable to is derived from tao, ‘the way’, which was originally written as ideograph of two separate characters meaning ‘man at the crossroads’.
So when the Japanese combined shin and to into Shinto, they produced a composite that is simplified as the ‘spirit way’, but which actually reads ‘humanity as divinity at the crossroads of the universe.’
[Lyall Watson, Heaven’s Breath, p. 317-318.]
‘Terug in Holland deed ik mijn verhaal aan Pieter Merkxs, die in de haven een aak aan het verbouwen was. We stonden in de machinekamer, hij sleutelde met de onfeilbare zekerheid van een kenner. Constructie, materiaal, legeringen, gereedschap, niets had een geheim voor hem. Ik haalde diep adem, betastte met de punt van mijn schoen de rand van de afgrond en vroeg toen terloops: “Zou het kunnen dat een machine een ziel heeft?” hij draaide zich om, keek me onderzoekend aan en zei: “Wat?” Dat was natuurlijk genoeg, maar helaas heb je niet alles in de hand en daarom ging ik door: “Een soort ziel, iets dat niet in formules te vatten is.” Hij legde de oliespuit op een werkbankje en klopte met zijn vuist op de machine. “Dit is metaal. Dit is van A tot Z te begrijpen. Dat jij d’r nou geen moer van snapt, betekent nog niet dat er zoiets als een ziel in zit.” Ik knikte en slikte. Daarna zei hij ook nog – maar toen stond hij al weer met zijn rug naar me toe: “Je moet niet zoveel lezen.”
[A.L. Snijders, ‘Ziel’, in: Ik leef aan de rand van de wereld, p. 46.]