Op vakantie in Italië doe ik mezelf graag boeken cadeau. Hebzucht wint het dan soms van een goede keuze, maar deze keer besloot ik een aantal keren niet meteen tot aanschaf over te gaan. Iets waardevols vinden laat zich nu eenmaal niet afdwingen door puur en alleen de wens. Door een samenloop van omstandigheden kwamen we langs het piepkleine reisboekenwinkeltje Il mondo in tasca, en daar vond ik het kleine gidsje Trieste sottosopra (2006) van Mauro Covacich terug, een alternatieve gids in vijftien wandelingen door de stad Triëst, waarmee ik in 2007, in die stad zelf, ook al in mijn handen had gestaan. Het kwam precies op het juiste moment opnieuw in mijn vizier, want het smeulende vuur van de roman waaraan ik werk likte al met een paar vlammetjes aan episodes die zich daar afspelen. Ik zal hier dan ook maar niet spreken over toeval.
De dag erna struinden we opnieuw door een boekhandel, waar het aanbod intimiderend groot en laaggeprijsd was. Ook daar verliet ik de zaak slechts met een flinterdun boekje, dat dan ook nog Una storia semplice heet (Leonardo Sciascia, 1989). De flaptekst van deze Siciliaanse detective begint als volgt: ‘Una storia semplice è una storia complicatissima…’ En zo is het.
Archief voor januari 2012
Stadspelgrimage
De dag erna liepen we met F., de vader van N., de lange portico door naar de Basilica di San Luca, een wandeling die bij een bezoek aan Bologna hoort. F., 84 jaar oud, kijkt vanuit zijn huis uit op de gaanderij met de 666 bogen en gaat iedere week een keer naar boven, vanwaar je uitzicht hebt over de stad. Onderweg wees hij ons al van alles aan: de school waar zijn zoons op zaten, het stadion (ooit geopend in aanwezigheid van Mussolini, waaraan F. toevoegde: ‘Ik ben geboren in het tijdperk van Mussolini, en ga waarschijnlijk dood in het tijdperk van Berlusconi… dat is toch om je door je kop te schieten?’); het ziekenhuis, waarin vorig jaar zijn broer overleed; de begraafplaats.
F. rijdt geen auto meer, maar neemt zelden de bus; hij doet vrijwel alles te voet – en moet daardoor flinke afstanden afleggen. Maar hij geniet ervan, want ook al heeft hij zijn hele leven al in de stad gewoond, hij ontdekt nog steeds nieuwe steegjes en straatjes.
We spraken over het met bomen en tuinen omgeven pad bij San Luca dat niet door de portico loopt, maar aan de andere flank van de heuvel. Het is met een hek afgesloten en voorbehouden aan de orde van Jezuïeten. De broeders gebruiken dergelijke ommegangen in de nabijheid van de kloosters als ‘via contemplativa’ en overdenken er hun geloof, en hun zonden. Het bestijgen van de gaanderij naar San Luca heeft voor sommigen ook een dergelijke contemplatieve functie, als een korte pelgrimage, al is het maar door de inspanning samen met je geliefde te doen.
We zagen die middag vooral hardlopers, die de treden en het hellingspercentage niet zozeer als religieuze stadia zagen, maar veeleer als stappen in hun trainingsprogramma. De ommegangen van de kloosterlingen komen overeen met de wandelingen van F. door de stad, al hebben die een seculier karakter, en ze lijken ook op de mijne. Stadspelgrimages zijn ook een vorm van meditatie, en hebben niet zozeer een doel als wel een waarde. Of het nu onontdekte straatjes achteraf zijn, grafitti of de ontdekking van fenomenen in de mode (alle Italiaanse mannen dragen deze winter dezelfde glimmende Michelinman-achtige jas; het nieuwste aanbod in de bars is ‘espresso met ginseng’); we vinden altijd wel iets op onze weg, en altijd ‘food for thought’. Bologna is bovendien een stad die je niet anders kan leren kennen dan door er eindeloos doorheen te blijven lopen, door de al even eindeloze hoeveelheid portici: de stad heeft geen onvermijdelijke, uitgesproken ‘bezienswaardigheden’, geeft zichzelf niet meteen prijs.
We vroegen F. naar zijn beleving van religie. Die had door de opkomst van het Italiaanse fascisme (gedoogd en gesteund door de kerk), vanzelfsprekend nogal een kwalijke reuk gekregen tijdens zijn leven. Maar hij was nu een boek aan het lezen dat Ik en God getiteld was, en bezig met een soort zoektocht. Hij vroeg zich, kort gezegd, af of God bestond. De antwoorden op die vraag bevredigden hem vooralsnog echter niet.
Volgende week maar weer de stad in, en opnieuw naar San Luca. Ik wou dat we er vaker bij konden zijn.
Blu wednesday
We keken naar de muren in Bologna, vanaf de eerste dag. Omdat ze een landschap op zich zijn, in al hun varianten van beschadiging, afbladdering, van rood, oranje en geel. Maar ook omdat we, zoals overal, de lokale grafitti gingen bekijken en fotograferen. In Bologna troffen we veel wanden met lelijke tags, maar ook een enkele interessante uitzondering op de regel. Ik zag ook het simpele zwarte vogeltje nog terug dat er bijna twintig jaar geleden ineens overal was opgedoken, maar het is bijna uitgestorven.
Iedere stad heeft zo zijn nieuwe helden in de streetart en door de eenvoud, of andere kwaliteiten van hun beeldtaal zijn sommige beduidend interessanter dan andere, en hun werk is ook sneller herkenbaar, onderscheidend. In Utrecht denk je dan bijvoorbeeld meteen aan de kabouter of het kalende, angstige mannetje dat soms hele lange armen heeft:
In Bologna troffen we bijvoorbeeld mooi werk van een kunstenaar die plakwerk van sloten had aangebracht, soms gecombineerd met een ondergrond van oude kranten:
Op de eerste woensdag van het jaar gingen we echter ook op zoek naar het werk van straatkunstenaar Blu. Zijn werk is redelijk bekend, hij heeft in steden over de hele wereld zijn sporen achtergelaten. Zijn bekendste beeld is misschien wel de enorme wandschildering met de zichzelf strikkende figuur zonder hoofd in Berlijn, dat je daar vanaf de Oberbaumbrücke het beste kunt zien. Hoe dat werk tot stand gekomen is, kun je zien in een hele fijne video die hij ervan gemaakt heeft.
Over het werk van sommige straatkunstenaars zijn niet alleen video’s maar ook websites gemaakt, waarop met google maps wordt aangegeven waar je het werk kunt vinden in een stad. Dat geldt voor de kbtr in Utrecht, maar ook voor het werk van Blu in Bologna. Daarmee konden we dus een wandelroute uitzetten die ons op een verrassende manier buiten het stadcentrum om leidde, met alle verrassingen van dien. Ook dit was toerisme, maar van een heel andere soort. Blu wednesday.
Aan het werk van Blu, en alle metamorfosen die je erin aantreft, heb ik niets te voegen. Kijk even mee, huiver en geniet:
De paradox van het toerisme
Tweeëneenhalf jaar geleden wilde ik in Venetië ’s ochtends een trein halen. Ik was op tijd opgestaan, maar te voet schoot het bepaald niet op. Ik had beter de vaporetto kunnen nemen, want voor mijn relatieve haast was eigenlijk geen ruimte meer. De stad was al vroeg gevuld met rondschuifelende toeristen. Zij hadden alle tijd van de wereld, keken rustig om zich heen. Ik had meer tijd moeten incalculeren, verzwikte bijna in mijn pogingen niet tegen de anderen op te botsen en toch sneller vooruit te komen.
Vorige week waren we er samen een paar dagen en stuitten er meermaals op wat ik voor het gemak maar even ‘de paradox van het toerisme’ noem; we ergerden ons aan het ogenschijnlijk wezenloze gelanterfant, het samenklonteren en opeenhopen van de mensen, maar waren zelf natuurlijk ook onderdeel van de massa die zich had verzameld in de stad. Eenmaal gedeeld is een bijzondere bestemming meteen minder authentiek; realiteit in het tijdperk van zijn onvermijdelijke reproduceerbaarheid. We konden niemand iets verwijten zonder ook naar onszelf te kijken. Ook wij waren tenslotte toeristen. We zochten onze uitweg in het vermijden van de bezoekersstroom naar het San Marco plein, door naar de Joodse buurt te gaan en naar het begraafplaats-eiland San Michele, door af en toe een wijnbar in te duiken om weer wat op te warmen.
We vonden ons plezier in het ’s avonds ronddolen door het schemerige straten- en stegenlabyrint, in het verzeild raken tussen de lokale bewoners, in doodlopende hofjes en straatjes met afbladderende muren en luiken, en in een hier en daar ontdekte lusthof met bloemen en plantjes of uitgehangen was, waar nu eens niet een bord met een pijl erop de bekende weg wees naar ‘Rialto’, ‘San Marco’ of ‘Ferrovie/Piazzale Roma’.
Na twee dagen gingen we weg, met het gevoel dat alles daar gezien was, al afgelikt door miljoenen ogen, als het lichaam van een oude hoer. We hadden er genoeg van, al lag dat dus vooral aan onszelf. In Venetië valt er nauwelijks aan te ontsnappen. Maar wat zou er ook van de stad over zijn als al die hotels er niet waren, en het toerisme niet bestond?