‘Ik heb niet altijd thuis gezeten. Ik heb blootsvoets de Himalaya bedwongen, met vier dragers op mijn rug. Ik kan waterskiën met één hand. Ik heb op een dag drie keer tussen Bakkum en Dover heen en weer gezwommen. Ik heb een tijdje in Parijs gewoond. Dat moest van de academie. Daar heb ik die Wolkers nog ontmoet. Die kwam daar ook maar als toevallige toerist, met zijn gezinnetje de Eiffeltoren bekijken, boterhammen eten op een bankje aan de Boulevard. Ik was minstens vijftig jaar te laat. De arme kunstenaars waren allemaal vertrokken. De stad was in een pretpark veranderd. In het tiende district vond ik na heel lang zoeken een discotheek waar ten minste een paar gewone mensen rondhingen, lui die niets beters te doen hadden, lui die geen bezienswaardigheden zoeken, mijn generatie. Le Bain Douche, heette die tent. Jaren later kreeg ik van de uit de hand gelopen dichter Jan Kostwinder een cd van Joy Division, Live at Le Bain Douche, precies daar waar ik in diezelfde tijd ’s nachts rondhing, niks van gemerkt. Weer een jaar later was hij dood, Kostwinder bedoel ik, Ian Curtis, de zanger van die band, was al twintig jaar weg. Blaasmuziek.’
[F. Starik, De gastspeler, p. 138.]
Archief voor augustus 2011
Brétigny, Genève, Annecy
De dagen van de revisor
Gisteren en vandaag, de laatste twee werkdagen van deze week, was ik in de weer met het rode pennetje. Ik redigeer, ik corrigeer, ik reviseer teksten totdat ze voor publicatie geschikt zijn. Het is een bezigheid die mij keer op keer voor dilemma’s stelt. Natuurlijk bieden woordenboeken en -lijsten en de grammatica zekere spelregels, maar daarnaast is er nog ongelofelijk veel ruimte voor verschil van smaak en stijl en uiteenlopende opvattingen van begrijpelijkheid en toegankelijkheid. Steeds weer vraag ik mij af waar ik mijn uitgangspunten vandaan moet halen en, naarmate de rode pennetjes-sessies langer duren (dagen, weken), of ik in mijn benadering wel consequent gebleven ben.
Ik weet als geen ander hoe groot de ergernis kan zijn als iemand aan je teksten schuurt en schaaft of gutst en beitelt – met zo’n rood pennetje. Als ik dan zelf de redacteur ben, denk ik soms, heel even, aan de schrijver van de tekst. Niet te lang, want empathie is niet raadzaam in dezen, niet in het voordeel van de tekst.
Ik zit regelmatig voor me uit te vloeken en te tieren over de teksten die ik onderhanden heb, over de onkunde en smakeloosheid van de auteur – en dat terwijl ik beter zou moeten weten. Vermoeiend. Het is goed dat ze ook weer voorbij gaan, de dagen van de revisor.
Interview
Ik interviewde haar driekwartier, typte het interview in even zoveel tijd uit tot viereneenhalf kantje, en bracht het met zuchten en steunen – knip en plak, knip en plak, knip en plak – in een paar uur terug tot 470 woorden. De volgorde van de alinea’s had weinig meer van doen met de chronologie waarin de zinnen waren uitgesproken, maar het waren nog steeds (grotendeels) haar eigen woorden. Ik stuurde haar de tekst ter autorisatie, en vandaag kreeg ik hem terug: herschreven, herschikt, aangevuld, geknipt en weer anders geplakt. Nu was ze tevreden; dit was wat ze had gezegd. Eigenlijk. Toch? Als het straks gedrukt staat, lijkt het allemaal eenvoudig, logisch en waarachtig, en een kwestie van drie minuten spreektijd. Alledaagse fictie, dat is wat het is.
Schrijven in opdracht
In een interview met een jonge, debuterende schrijfster las ik dat zij haar verhalen eerst aan vrienden liet lezen, omdat die van haar eigen leeftijd waren en ‘dus mijn doelgroep’. De afgelopen week schreef ik teksten in opdracht, gericht op kinderen van basisschoolleeftijd. Die zwermden zaterdag ook rond mijn schrijftafel, zodat ik inderdaad proefballonnetjes kon oplaten bij mijn ‘doelgroep’. Ik stelde hen vragen als: ‘Wat zou je willen weten over de ringslang?’, ‘Hoeveel auto’s denk je dat er op die snelweg dagelijks voorbij komen?’ en las passages over broeihopen en salamanderpoelen voor om hun geboeidheid te peilen. Op basis van hun reacties kon ik de teksten vervolgens aanpassen. En nu maar hopen dat deze tienjarigen een beetje representatief waren. Literatuur werd het in ieder geval niet. Dat was gelukkig ook niet de opdracht. Literatuur onttrekt zich wat mij betreft dan ook aan de wetten van vraag en aanbod, al diskwalificeer ik mijzelf daarmee misschien van de heersende opvatting. Maar dat is het verdiende loon van heersende opvattingen.
Schrijven
Ik zag een meisje stilstaan op het trottoir en met open mond ergens naar kijken. Ik volgde haar blik en merkte aan de overkant van de straat, langs het water, een ander meisje op. Het tweede meisje (trainingspak, paardenstaart) op haar beurt had haar aandacht volkomen gericht op een raampje van de bovenste verdieping van de gevangenis, aan de overkant van het water, over de muur, vlak onder het dak met de grijze schoorsteentorentjes. Achter dat raampje zat een jongeman in ontbloot bovenlijf die met zijn armen over elkaar op de vensterbank van zijn cel leunde. Ook hij keek geconcentreerd voor zich uit, naar zijn vriendinnetje of zus die langs het water stond. Zij maakte grote gebaren met een arm. Ik fietste voorbij, keek even naar haar, keek weer voor me op de weg, en keek nog eens om. Toen zag ik dat ze met een vinger letters schreef op een denkbeeldige ondergrond, de ene na de andere. Ze schreef een zin, een boodschap, een lange boodschap, een verhaal misschien zelfs, in het luchtledige. Geluidloos. Hij las het aandachtig, zij schreef het, geconcentreerd. En een van de twee deed dat in spiegelschrift.