Archief voor maart 2011
Bibliografie
Ik heb altijd een bijzondere verhouding tot boektitels gehad. Ik onthoud ze goed, en lange tijd – zelfs de titels van boeken waarover ik slechts in de krant gelezen heb. Ik verzin ze graag, zonder de aandrang ook direct het boek erbij te maken. En soms vat ik het verhaal dat iemand me vertelt samen in de titel van een boek dat je erover zou kunnen schrijven.
Met enige regelmaat valt mijn oog op de boeken in de kasten achter mijn bank, en ik vraag me af wat ze me zeggen. Achter, of naast het hoofd van het bezoek dat op de bank zit, lees ik dan titel als: For the Relief of Unbearable Urges, Catch-22, De onbehaaglijkheidsfactor, Extreem luid en ongelofelijk dichtbij of Een leven achterstevoren. Hm.
Bij wijze van experiment heb ik overwogen om het verhaal van mijn eigen leven met een krachtige titel te bestempelen, alsof je mijn biografie in enkele woorden zou kunnen samenvatten. Daarbij wilde ik gebruik maken van een bestaand boek, liefst eentje dat ik wel degelijk gelezen had. Dan krijg je zoiets als dit:
Gert: A tale of two cities
Gert: Adventures in Capitalism
Gert: Aantekeningen over de vijand
Gert: Life after God
Gert: Melancholie des Widerstands
of
Gert: I libri degli altri
Ik kwam er niet uit. Gelukkig is er nog lang geen biografie. Ik leef nog.
Zijn verjaardag
Uit de leeszaal (58)
‘When she took her shoes off, I saw they were chunky and old-fashioned. I began to wonder what period ghost she was. The eye make-up suggested early- to mid-sixties. A ghost that had been a fan of The Beatles – it was a strange thought.
I sat down on the bench, pretending to count my change. She would sit down beside me, I knew, when she came to roll down here tights. And she did – and I could feel both how close she was and how she really wasn’t there at all. The presence was all of her personality – the density of her intelligence, the straightforwardness of her passion – but was none of her physicality. She disturbed no air, gave off no warmth, made no sound.
I watched as she, still grasping the rolled up tights, climbed head first into the machine. The I closed the door behind her, put down my wallet and change, poured out my two half-cups of powder, fed in my three 50ps and sat back. I was trembling. (…)
My wallet wasn’t in my pocket. I remembered putting it on top of the washer. I turned, without thinking, and walked right through her.
I did not feel, as is often said, “a terrible chill pass through me”. In fact, it was more like passing through a washing machine, as she had just, in theory, done. Inside her, where I for a brief second was, everything was hot and close and dense and churning. I was walking through a terrible emotion – an emotion that brought together jealousy, betrayel, guilt and fury, but excluded love. It was an emotion without explanation. ’
[Toby Litt, ‘Launderama’ in: Adventures in Capitalism, p. 134-136].
Bel
Deze week heb ik mijzelf tot doel gesteld me te concentreren op het schrijven. Concentreren zoals ik dat doe, heeft weinig te maken met het strakke ritme en de gerichtheid op een hogere macht van de kloosterling. Het heeft nauwelijks iets gemeen met de onderdompeling in leegte van de mediterende boeddhist. Het vertoont ook geen overeenkomst met de repetitieve handelingen van de door een lopende band opgejaagde arbeider. Ik heb mij op een egocentrische manier afgezonderd, dat wel; ik wil met niemand contact, behalve als het mijzelf zo uitkomt.
Er is een duidelijk project waarmee ik me bezighoud en waarvoor ik dit isolement zoek: het werken aan een roman. Ondertussen fiets of wandel ik echter door de stad; maak foto’s van graffiti en gebouwen die gesloopt of gebouwd worden; draai wassen en hang ze op; ruim mijn huis op; schrijf geconcentreerd aan andere teksten (zoals deze) en bewerk foto’s tot kunstwerkjes. En het schrijven betekent ook dat ik opschrijf wat ik allemaal nog moet gaan opschrijven, hoofdstukjes en perspectiefwisselingen plan en personages van het ene huis naar het andere verhuis zonder ze al aan het woord te laten. Het lijkt wel alsof ik nog minder gefocust ben dan normaal. En toch: in werkelijkheid is dit precies hoe ik mij concentreer: ik omcirkel de wereld waarin zich de roman afspeelt op allerlei manieren; ik bewerk, tast af, onderzoek en vul aan, en blaas ondertussen een bel om mij heen.
Ik hoop maar dat hij heel blijft, die bel, want te langdurig doorzakken, bellen met vrienden of een te goed boek, laat staan het bezoek aan een andere stad kunnen er zomaar voor zorgen dat hij uiteen spat. Het wandje is dun, maar doorzichtig.
Teleportatie (2)
Het is geen droom en ook geen dagdroom, het is geen wens, geen vlucht – of het zou een vlucht van de ziel moeten zijn, de teleportatie die ik soms ervaar. Op onverwachte momenten, maar meestal ’s nachts als ik wakker ben, sta ik opeens op een pleintje in Highgate, loop ik over een zonovergoten trottoir in Kreuzberg, Berlijn, of trek ik de deur achter me dicht in de Dambruggestraat te Antwerpen.
Gisterochtend zat ik aan het ontbijt bij Gipfeltreffen, naast het Görlitzerpark in Berlijn en begon ik een vermoeden te krijgen van een verband. Het was het zonlicht dat over tafel werd uitgegoten toen ik thuis in Utrecht met een ruk de gordijnen openschoof. Misschien is het wel steeds de ervaring van de lichtval die, verspreid over plaats en tijd, rijmt met een verlangen in het nu en mij, kortstondig en in de verbeelding, van hier naar andere plekken draagt.