In een wereld tussen slapen en waken, waarin iedere hap een avontuur is, ieder gesprek tien minuten en de tijd korter en korter wordt, is het slaan van de klok een abstractie. Iedere handeling lijkt een onbegrijpelijk fenomeen dat toelichting behoeft, tot het vergeten om herhaling vraagt of het weer tijd is om te gaan slapen.
Hij sliep zoals hij nog nooit had geslapen, en zou niet meer wakker worden. Zo nu en dan leek hij echter even wakker te schrikken. Dan schokschouderde hij kort, hief ongemerkt even zijn schouders op en brieste met zijn lippen als een paard, op hoger volume dan alle uren tevoren, alsof hij wilde zeggen dat wat hij zojuist gegeten had, hem tegenstond. Hij vond het vies, onsmakelijk, ja walgelijk om dood te gaan.
Ik werd wakker en lag met mijn ogen open. Een half uur later ging de telefoon. Ik schrok er niet van. ‘Het is gebeurd’ zijn mijn broer. Half drie ’s nachts. Ik was niet de enige die wakker had gelegen. Alle anderen waren er precies op dat tijdstip ook bij geweest.
In het dorp kwam ik bijna niemand tegen, maar terug in de stad liep ik tussen de honderden mensen door als een geest, en het leek wel alsof ze me niet konden horen of voelen. Ze lieten me niet passeren als ik sneller liep, botsten tegen me op alsof ik er niet was. Ik leefde onmiskenbaar in een andere luchtlaag.
Een moment stond ik in de schaduw van de verlossing. Ik voelde de verwoestende drang mij onder te dompelen in de anonimiteit van een grote stad, mij klem te zuipen, een vechtpartij uit te lokken en mij in elkaar te laten timmeren. Ik zou wel zien waar ik zou eindigen en of ik het er zelf levend van zou afbrengen. Het was even alsof iedere verantwoordelijk in de handen van mijn vader overgegaan, terug gegaan was misschien. Ik schudde mijn hoofd. Nee, dat niet; ik was zijn kind niet langer, ik kwam voor hem in de plaats.
Tientallen keren had ik me afgevraagd hoe het zou zijn en toen schreef ik daadwerkelijk een tekst om uit te spreken bij zijn kist. Ik overwoog het belang van de laatste woorden. De ultieme woorden – alsof ik zou weten welke dat moesten zijn; alsof ik er, pas na uren inspanning, uiteindelijk op zou stuiten. Ik begreep dat ik het laatste woord nooit zou hebben, ook in het aanschijn van de dood niet, en schreef eenvoudig op wat ik toen dacht.
Nu is hij er pas weer als ik aan hem denk. Maar dan is hij net zo aanwezig als hij altijd was. Gelukkig maar.