Archief voor januari 2011
Doodloper
Dat was, achteraf, dus niet werkelijk de polaroid van de dag. Ik zat zondagmiddag een stukje te schrijven over de desolate, aan flarden verbrande en gewaaide pier van Brighton, onder de titel ‘De dode pier van Brighton’. Ik verheugde me erop later die middag een stuk te gaan lezen in Boelgakovs De meester en Margarita, zijn semi-apocalyptische roman over de duivel die zijn intrede in Moskou doet, maar ging eerst een eind wandelen. Het daarvoor verzonnen doel in de doelloze voorstad H., waren de asresten van de kerstbomenverbranding eerder die week. Op de weg terug zag ik, in het hart van het stadje, een groep mensen rondom het lichaam van een man verzameld staan. Een hardloper die, met zijn winterloopbroek en loopschoenen aan, gestrekt op het fietspad lag. Iemand probeerde hem te reanimeren, maar het zag er naar uit dat zijn leven niet meer te redden was. De ambulance was onderweg, maar hij werd blauw en gaf geen sjoege. Ik stond als aan de grond genageld, onzeker in mijn kniegewrichten, op bijna vijftig meter afstand, en besloot door te lopen. Nog geen maand geleden had S. ook een hardloper aangetroffen die dodelijk getroffen was door het lot, op nog geen kilometer van deze plek. Even leek het geen toeval. Ik kon niets meer doen dan de mensen die al om hem heen stonden, en voor mij was de dag genoeg.
De dode pier van Brighton
Op nieuwjaarsdag waren we aan zee, net als vorig jaar, maar nu aan de andere kant van het kanaal, in Brighton. Het begint op een traditie te lijken, een waarvan de betekenis zich misschien pas na jaren herhaling prijs zal geven. Brighton bleek ongeveer even treurig als Oostende, maar wekte de indruk wat minder vervallen te zijn. Het was er donker, al werd dat goeddeels verklaard door de dreigende regen en het late middagtijdstip waarop we er aankwamen.
Echt duister was de pier. Zoals veel (Engelse) badplaatsen, heeft ook Brighton een pier, een kermis- en spelletjeshel op aarde. Daar zag ik ook de eerste vrijwilligers al weer die zich, ondanks de gistende en brandende kater van de jaarwisseling, onderwierpen aan de misselijkmakende capriolen van een spinmolen. Brighton heeft echter ook een ‘dode pier’, iets verderop. Deze pier is sinds 1975 gesloten en is sindsdien geteisterd door verschillende branden en het beukwerk van de zee. Er is weinig meer van over dan het zwarte, ijzeren karkas en enkele flarden van de oude wanden. Wind en water hebben vrij spel in deze kas zonder glas. De dode pier is het spookhuis van Brighton, en staat er vlak naast de nieuwe, als het in brand gestoken huis van de speler die niet tegen zijn verlies kon.
Omringd door revolutionairen
Iedere keer dat ik een begraafplaats betreed als ik op reis ben, vraag ik me af wat ik er eigenlijk kom doen. Misschien moet ik daarmee ophouden. Ik beschouw het bezoeken van de doden – zowel de onbekende als de bekende die ik zelf nooit heb gekend – als onderdeel van mijn leven, het is een van de vele feiten. Er een verhaal van maken mag, maar bij voorkeur na mijn eigen verscheiden, zodat ik die biografie zelf niet meer tegenspreken kan.
Je kunt natuurlijk tegen het einde van je leven een besluit nemen over je laatste rustplaats, en daarmee een voorschot nemen op je levensverhaal. Dat was de gedachte die me bekroop toen we Highgate Cemetery betraden, na een mooie wandeling tussen kale bomen en kraaiengekras op de vers ontdooide Hampstead Heath. Zoals de meeste bezoekers van deze, door struiken overwoekerde en door boomwortels ontwrichte necropolis van groen uitgeslagen kalkstenen, waren we op weg naar het graf van Karl Marx.
Marx was wel degelijk ‘down and out’ toen hij in Londen studeerde en schreef aan Das Kapital, dé mijlpaal in de analyse van het kapitalisme. Hij stierf er van uitputting, armoedig en eenzaam. Ik wilde naar zijn graf omdat hij een symboolfiguur is; vanwege de onderstroom in zijn werk, waarmee ik sympathiseer; vanwege de luchtstromen die zijn gedachten in beweging brachten. En ook: vanwege zijn uitgesproken kop. Zonder die baard zou het nooit wat geworden zijn tussen Marx en mij.
Ik stond bij zijn graf en keek vervolgens naar de stenen om hem heen. Naast het pompeuze monument lagen talloze geestverwanten begraven, die zichzelf aanduidden als ‘revolutionair’ of ‘kameraad’ en voormannen en -vrouwen van het socialisme waren geweest, van Zuid-Afrika tot Irak tot de Verenigde Staten van Amerika. Ze hadden hun laatste rustplaats in de nabijheid van hun held gezocht, in alle ‘bescheidenheid’ en daarmee een laatste poging tot het verwerven van een bepaalde status ondernomen. Waardoor ze nu voorgoed in de schaduw lagen van hun held.
Tijdmachine
Meer dan ‘down and out’ waren we de afgelopen week ‘up and about’ in Londen en Brighton. In Londen verplaatsten we ons gedurende zes dagen vaak met de metro, de Tube. En iedere dag eindigden we in de voorstad Hampstead, waar sinds 1907 het diepst gelegen metrostation van Londen ligt (58,5 meter onder de grond).
Zoals bekend is het metrosysteem in Londen het oudste ter wereld (sinds 1863), en de kleine, gebogen gangenstelsels van de oudste stations zagen er, met hun genagelde staal, gietijzeren hekwerken en met prachtig, geornamenteerd, keramisch werk betegelde wanden, ronduit fantastisch uit. Sterker nog: ze brachten me door hun futuristische karakter, maar stammend uit begin vorige eeuw, enigszins in verwarring. Veel meer dan de stations en de onderaardse gangen van de U-bahn in Berlijn bijvoorbeeld, deden ze aan het interieur van een ruimteschip denken – dat dus al een eeuw eerder gebouwd was. Iedere keer weer was het alsof ik me ondergronds in een tijdmachine bevond.