Archief voor januari 2011
Tussen andere lichamen
Nu het zwembad waar we normaal gesproken zwemmen, gesloten is vanwege raadselachtige problemen met de kwaliteit van het water, zijn we tot een ander bad veroordeeld. Aangezien dat bad midden op de dag maar een uur voor het banen zwemmen geopend is, zwommen we er vandaag als haringen in een ton.
Doorgaans zwem ik zo’n 45 minuten, in een vrij hoog tempo en bijna zonder pauzes. Ik tel de baantjes, en probeer zo vloeiend mogelijk te bewegen, op zoek naar de ideale balans tussen snelheid en krachtsinspanning. Hoewel het bad ongelofelijk vol was en botsingen en ergernissen over de verschillende tempo’s in een baan onvermijdelijk leken, werd ik vandaag ogenschijnlijk nergens door gehinderd. Ik kon, als in trance, met de stroom meegaan.
Ondertussen was ik mij door de grote hoeveelheid zwemmers echter wel bijzonder bewust van de massa lichamen waartussen ik mij door bewoog. Ik keek naar de andere zwemmers, zowel boven als onder water, al was het maar om ze desnoods te kunnen ontwijken. Maar vandaag was ik gefascineerd door de dagdroom van het menselijk lichaam waarvan geen enkele uitvoering hetzelfde is. Ik keek naar de haren op de schouderbladen van de net iets te langzaam zwemmende man voor mij; ik zag de tatoeages van een opgepompte jongeman; ik zag de groeven in het gezicht van een tanige oudere man die uithijgde met zijn hand aan het touw met de drijvers; ik zag weke, spierwitte meisjeslichamen onder water; mollige, slechts voort spatterende lichamen; een iel en driftig Aziatische lijfje; ronde, strakke, in spannend textiel gesnoerde lijven die, dat geef ik toe, later waarschijnlijk nog door mijn gedachten zullen drijven; ik zag verlegen lichamen, slordige lichamen, zelfbewuste lichamen, zichzelf vergetende lichamen.
Maar mezelf zag ik niet, zo realiseer ik me nu. Tussen al die andere lichamen was ik een kijkend, een zwemmend lijf, zonder zelfbewustzijn. Onzichtbaar voor mezelf, maar niet voor de anderen.
[Met dank aan vriend M. met wiens prachtige, nog ongepubliceerde essay ‘Portret in prikkels’, dat ik na terugkeer thuis begon te lezen, mijn besef wonderlijk gelijk op ging.]
Uit de leeszaal (55)
‘There were eccentric characters in the hotel. The Paris slums are a gathering-place for eccentric people – people who have fallen into solitary, half-mad grooves of life and given up trying to be normal or decent. Poverty frees them from ordinary standards of behaviour, just as money frees people from work. (…)
For, when you are approaching poverty, you make one discovery which outweighs some of the others. You discover boredom and mean complications and the beginnings of hunger, but you also discover the great redeeming feature of poverty: the fact that it annihilates the future. Within certain limits, it is actually true that the less money you have, the less you worry. When you have a hundred francs in the world you are liable to the most craven panics. When you have only three francs you are quite indifferent; for three francs will feed you till tomorrow, and you cannot think further than that. You are bored, but you are not afraid. (…)
And there is another feeling that is a great consolation in poverty. I believe that everyone who has been hard up has experienced it. It is a feeling of relief, almost of pleasure, at knowing yourself at last genuinely down and out. You have talked so often of going to the dogs – and well, here are the dogs, and you have reached them, and you can stand it.’
[George Orwell, Down and out in Paris and London, p. 3.]
Op zoek naar de broedplaats
Als koekoeken waren G. en P. vrijdag weer op zoek naar nestwarmte voor hun jong… Donderdag 17 maart komt het krassend ter wereld, als alles goed gaat… leef mee en schrijf mee met Broedplaats Proza bij… de Cult Dealer Enzo.
Wandelen door een metafoor
Op een van de laatste dagen in Londen, gingen we met de overground naar Crystal Palace Park, in het zuiden van de stad. In dit uitgestrekte park, waar je nu onder andere nog sportaccomodaties en een natuurtuin vol betonnen Dinosauriërs vindt, stond ooit een gigantisch gebouw, een kas van staal en glas van buitengewone proporties, Crystal Palace. Het werd door tuinarchitect Joseph Paxton ontworpen en voor de wereldtentoonstelling van 1851 gebouwd in Hydepark. Daarna werd het nog verder uitgebreid en in 1854 heropend op deze plek, in zuid Londen.
In de gigantische serre vonden zeer uiteenlopende tentoonstellingen plaats. Bij aanvang, tijdens de wereldtentoonstelling, werden de laatste technologische vindingen getoond en daarmee kreeg het gebouw een symbolische betekenis, als etalage van het industriële tijdperk. In 1936 brandde Crystal Palace tot de grond toe af, in een infernale brand, waarvan de oorzaak nooit geheel opgehelderd werd. Sindsdien vind je op die plek nog slechts een uitgestrekte vlakte.
Wij zochten aanknopingspunten voor een virtuele reconstructie in de resten van de terrasmuren, de standbeelden zonder hoofd en de Sfinxen van steen. Bij onze omzwervingen langs de relicten van het industriële tijdperk hadden we zelden een legere locatie aangetroffen dan deze. S. merkte naderhand op dat zij zich misschien een betere voorstelling kon maken van Crystal Palace dan van die andere terreinen, juist omdat het een volledig transparante constructie van staal en glas betrof. Een prachtig idee, al had ik er zelf toch wat moeite mee. Ik ervoer wel een fundamentele leegte, een leegte die alleen daar kan bestaan waar iets heel groots is geweest.
Ik wilde er mede naar toe omdat we tenslotte al bij het graf van Marx waren geweest en Orwell me ook weer op het spoor had gezet van de Engelse maatschappelijke geschiedenis. Bovendien wist ik dat de Duitse filosoof Peter Sloterdijk Crystal Palace als belangrijke metafoor gekozen had in zijn boek Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. De onderstroom van onze rondreis door Londen, in ieder geval voor mij persoonlijk, werd me duidelijk. Het was een speurtocht naar ‘Adventures in capitalism’, om met Toby Litt te spreken.
Onze lange ruïnetocht langs industrieel erfgoed heeft niet zozeer te maken met de romantiek van het verval, maar veeleer met de spannende, wringende relatie tussen (menselijke) natuur, industrie en cultuur. We kijken terug op de ruïnes van een bepaalde manier van denken: functionalisme, in dienst van het kapitaal. Zoiets. Ik ben er nog niet helemaal uit. De ruïnes en de leegte geven ruimte aan de verbeelding, dat is zeker. Hoe dan ook: we wandelden door een metafoor.
Na terugkeer leende ik Sloterdijks boek uit de bibliotheek. Ik werd zowel begeesterd als geïrriteerd door wat hij met Crystal Palace als metafoor doet. Het is hier niet de plek om daar uitgebreid op in de te gaan, maar een citaat wil ik jullie niet onthouden:
‘Om de geglobaliseerde wereld (…) te kunnen beschrijven, beroepen we ons op Fjodor Dostojevski in zijn roman Aantekeningen uit het dodenhuis (1864) ontwikkelde beeld van het kristalpaleis – een metafoor die verwijst naar de beroemde grote hal (Crystal Palace) van de Londense wereldtentoonstelling van 1851. Daarin meende de Russische schrijver het wezen te herkennen van de westerse beschaving in haar meest geconcentreerde vorm. Voor hem was dit bouwwerk een mensenverslindende structuur, een regelrechte Baäl van de moderne tijd – een cultuscontainer waarin de mensen de demonen van het Westen vereren: de macht van het geld, de pure beweging en de ophitsend-verdovende genotsmiddelen. De kenmerken van de Baälcultus, waarvoor de huidige economen de term ‘consumptiemaatschappij’ hebben bedacht, laten zich nog steeds het meest overtuigend met Dostojevski’s paleismetafoor verduidelijken – ook al willen we ons verre houden van zijn religieuze suggesties – en met behulp van Walter Benjamins intelligente en obscure opmerkingen over ‘kapitalisme als religie.’ Het ‘kristalpaleis’ herbergt de wereldbinnenruimte van het kapitaal, waarin de virtuele ontmoeting tussen Rainer Maria Rilke en Adam Smith plaatsvindt (…).’ (Het kristalpaleis, p. 18-19.)
In hoofdstuk 33 van zijn boek gaat hij dan uitgebreider in op het paleis, op Dostojevski en op de metaforische kwaliteit van het gebouw, dat ruimte bood voor verstrooiing in een cultuur waarin in toenemende mate de verveling een prominente plaats gekregen heeft. Daarmee spreekt hij over het kapitalisme in zijn huidige, geglobaliseerde vorm.
Ironisch is wel dat Sloterdijk in dat hoofdstuk uitermate kritisch is over Walter Benjamins poging in diens Passagenwerk ‘in het achterhaalde het boven de tijd uit stijgende te zoeken’ (p.189).
Even verderop schrijft hij: ‘Over het geheel genomen getuigen Benjamins studies van het wraakzuchtige geluk van de melancholicus die een archief van bewijzen voor de verdorvenheid van de wereld aanlegt.’ (p.190).
Dat is stof tot nadenken, niet alleen over het werk van Benjamin, dat in deze zinnen door Sloterdijk uitermate simplistisch terzijde geschoven wordt, maar ook over onze eigen beweegredenen om industrieel erfgoed te bezoeken, om de ruïnes van het vroege kapitalisme in hun heerlijke teloorgang en overgave aan de natuur te fotograferen.
De architectuurmetafoor van de negentiende-eeuwse winkelpassages voldoet niet voor de theorieën die Benjamin daaraan ophangt, aldus Sloterdijk. Waarna hij zelf vervolgens zijn hele boek ophangt aan een al even gedateerde architectonische constructie, het kristalpaleis. Daarover is nog veel meer te zeggen. Wordt vervolgd. Elders.