‘Toen ik de deur voorzichtig opende, zag ik Rosemarie ineengedoken in de kast zitten. Ze had alle spullen verwijderd; ze had een tussenplank eruit geslagen en rechtop tegen de achterwand gezet en ze kon zich met opgetrokken knieen zo in de kast wringen dat de deur gewoon dicht kon.
Of we dat wilden doen.
Wat?
De deur sluiten want zij had behoefte aan rust en orde.
Het werd een week lang een idioot gevecht. Zodra zij de kast verliet en bijvoorbeeld naar boven ging of naar buiten, begon mijn moeder die kast in te ruimen, slordig, wat wij niet van haar gewend waren, maar we begrepen allemaal dat het nu ging om het heroveren van terrein. Even later kwam Rosemarie terug en haalde alles weer uit de kast om er vervolgens zelf in te kruipen. Ze leken geen van twee op te willen geven, maar na ongeveer een week was het ineens afgelopen; Rosemarie keek niet meer om naar de kast en mijn moeder begon knielend en zuchtend de kast te soppen en alles weer op zijn oude plaats te schikken.’
[Tomas Lieske, Alles kantelt, p. 202-203.]
Archief voor december 2010
De kunst van het verheugen (4)
Telefoon
Een enkele keer belde M. het telefoonnummer van zijn overleden vriend. Dat was nog altijd niet afgesloten, omdat zijn vriendin niet wist wat daarvoor het juiste moment was. En dus kon M. de stem van zijn vriend nog horen. Soms sprak hij de voicemail in. Zoals laatst, om te vertellen over het kindje dat M. en zijn vriendin verwachtten, en of het een jongetje of een meisje zou worden.
Geluiden uit de afgrond
Dorp
Ik vatte voor haar mijn dorp samen, terwijl we er in de schemering doorheen liepen. Links en rechts wees ik een huis aan, of een denkbeeldige figuur:
‘Daar was de steeg waar ik doorheen liep op weg naar muziekles; daar is de School met de Bijbel waarop ik zes jaar gezeten heb; daar zat vroeger een bakker en verderop de slagerij; aan deze kant was speelgoedwinkel Het Geschenkenhuis; daar woonde de kapper met zijn poedel, tot aan zijn dood. Kijk, ze verkopen hier nog wel meubels, meubels die de indruk wekken dat we nog altijd in de jaren ’70 leven. Dat is het huis van de dominee, en hoor je het orgel?‘
Niets was meer zoals het was, alleen God was nog niet verdwenen. Ik besefte dat mijn dorp niet meer bestond, alleen nog in mijn hoofd. En dan niet louter als herinnering, maar ook als een basisstructuur waar met de tijd, met mijn eigen ontwikkeling en die van de wereld om mij heen, veranderingen in waren aangebracht. De wijn, het wegsijpelende geroezemoes van mijn moeders’ verjaardag en mijn levensverhaal tot dusver brouwden een benevelende cocktail in mijn bewustzijn.
Maar tijdens onze korte wandeling langs de rivier, door de wind en in de stilte, keerde het dorp als binnenrijm kraakhelder terug, in de ontvankelijkheid die ik had toen ik er nog woonde.
In de schaduw van de kerk stonden we stil. We werden geroepen door het gakken van de wilde ganzen, en keken omhoog. De trekvogels vlogen in v-formaties over, op weg naar het zuiden. De winter legde een dun laken van wind over het dorp, we kregen het koud. Het werd tijd om te vertrekken. Ik kwam er vandaan, maar hoorde er niet meer thuis. Toch blijft het bestaan, mijn dorp – in het diepst van mijn gedachten.