Archief voor november 2010
THX1138
Misschien was het de vermoeidheid, maar ik zag in THX1138 van George Lucas gisteravond een weliswaar fantastisch vormgegeven, maar volslagen abstracte, onbegrijpelijke film. Toch droomde ik vannacht over de tunnels uit de film en ook bij vrieskoude lucht en dito daglicht van vandaag spoken de beelden nog door mijn hoofd. THX1138 uit 1970 was de eerste speelfilm van George Lucas, die niet lang daarna wereldberoemd zou worden met Star Wars. De film is nog altijd relatief onbekend, maar wat mij betreft science fiction cult die er zijn mag.
De mensen in de film zijn gedrogeerd en daardoor gehoorzaam aan de overheid. Stoppen met het gebruik van de verdovende pillen betekent: je onttrekken aan de orde, aan de geruststellende, maar compleet voorgeprogrammeerde wijsheid van ‘religieuze leider’ OMM910. Het betekent ook: je onttrekken aan een ‘mindlock’; je blootstellen aan echte emoties, met het risico van de totale paniek – die de kracht van een kleine kernexplosie kan hebben – en met als grootste gevaar de overtreding van het belangrijkste verbod: het verbod op liefde. Uit deze onderdrukkende, klinische, voorgeprogrammeerde wereld probeert THX1138 te ontsnappen. In wat ‘perverse exceptions’ worden genoemd (seks) en in die ‘ultimate perversion’ (liefde). En hoewel zijn liefde een noodlottige afloopt kent, slaagt THX1138 er uiteindelijk in een andere wereld te bereiken. Omdat het budget niet toereikend is om hem die wereld zonder liefde en gevoelens mee terug in de sleuren, en de achtervolging prompt stopt. Hij komt buiten, boven de grond… en ziet nog net de zon ondergaan.
Het is opvallend hoe vaak de ideale werelden in science fiction films eerder het tegendeel blijken te zijn, de utopie meestal ontmaskert wordt als een dystopie. Is dat een hogere vorm van realisme, of zegt het iets over een fundamentele angst voor het onbekende, of voor… de liefde?
Something completely different
Passende pelgrimage
We gingen onderweg om het graf van M. te bezoeken. Het was een mooie zondag, zo zonnig als de dag van haar begrafenis was. We liepen tussen de bomen door het zachte herfstlicht en beleefden een mooie tocht. We waren onderweg, en werden verrast door heftig gebrul in het bos, ogenschijnlijk zonder duidelijke oorsprong, tot we oog in oog met Dinosauriërs stonden. En eenmaal middenin in het bos troffen we een zandverstuiving aan waar de kinderogen een prairie of een woestijn in zagen, een plek om altijd te blijven ook, zo mooi.
Eenmaal terug in de bebouwde wereld wandelden we langs een rusthuis voor oude en verwaarloosde paarden waarvan de houten naambordjes ook na hun overlijden, zorgvuldig werden bewaard, en evenveel liefde en zorg aan de poezen, konijnen en mussen werd besteed.
Vermoeid en begeleid door zacht kindergeklaag bereikten we uiteindelijk ons doel; de absurde plek die een begraafplaats in de belevingswereld van kinderen is – en dat prompt ook weer in de mijne werd. Toen we het eenmaal hadden gevonden, stonden we stil bij het graf, waarop veelkleurige plantjes bloeiden in afwachting van de steen. Eigenlijk viel er weinig te snappen van alle doelloosheid die daar verzameld was. Er zijn onbegrijpelijke dingen, en met de tijd worden ze meestal een feit. Maar je daar in alledaagse verwondering vragen bij stellen, blijft altijd goed. Het was in ieder geval een passende pelgrimage, in de geest van de begravene.
De kunst van het verheugen (1)
Man O’War
Ooit maakte ik me voorstellingen van hoe fijn het zou zijn om als nachtportier of zaalwachter te werken. Dat was in de tijd dat nietsdoen niet zozeer een levensbehoefte was als wel mijn tweede natuur. Maar dan toch. Vrijdag speelde ik een dag lang de rol van garderobemedewerker. Ook zoiets. Middenin dit nostalgische ideaal (voor een dag) besefte ik de ondraaglijke zwaarte ervan. We organiseerden een tweedaagse conferentie op de universiteit en iemand moest het doen. Het waren maar een man of dertig die hun jas kwamen afgeven, dus het grootste deel van de dag bestond uit wachten. Op de plaats… onrust. Het was zoiets als onderweg zijn in trein of vliegtuig; je zit stil en je wordt verplaatst, zonder dat je daar zelf invloed op hebt. In je groeit het verlangen naar aankomen. Ik ervaar dan vaak een gevecht met mijn zelfbeheersing, alsof mijn verlangen naar bewegen onderdrukt wordt. Ik zit stil en verspil energie tegelijk.
Ook vrijdag deed ik hoegenaamd niets – en was er naderhand doodmoe van. En tijdens al die met ledigheid gevulde uren tussen de zwijgende jassen las ik over de geschiedenis van de wind, over de zee en het Portugese oorlogsschip: ‘Part of it is the original polyp, now surrounded by a crowd of daughter buds, some of which are protective and sensory, some of which take in and digest food, some consist entirely of a trailing tentacle which may be up to fifty metres long, and a few are little sexual adults. These groups of specialists form the sense, digestive, feeding and sex organs of the creature’s body, but is very difficult to decide just where individuality lies.’ [Lyall Watson, Heaven’s breath, p. 89.]