dreef het water voorbij.
Ik wachtte tot zonsondergang
op het voorbijkomen van mijn vijand.
Hij verscheen uiteindelijk niet,
of wachtte tot zonsondergang
op het voorbijkomen van zijn vijand.
Je hebt openlucht bioscopen en je hebt openlucht bioscopen. Ik hou ervan, als ze goed georganiseerd zijn, hoe eenvoudig ook. In Hangar 19A, op de Scheldekaaien in Antwerpen, doen ze het goed. Okay, het was botverstrammend fris gisteravond, zeker als je zelf geen stoeltje of dekentje had meegenomen om het optrekken van de kou te bestrijden. Maar daar stond gratis warme soep van de soepbar tegenover, gemaakt door vrijwilligers en aan een lange rij hongerige cinefielen in de pauze uitgedeeld. En de toegang was sowieso al voor niks geweest.
Wat kregen de ongeveer tweehonderd bezoekers nog meer? Een groot scherm, twee kunstmatig aangelegde duinen als tribune, zo’n dertig vierkante meter Perzische tapijten om op te zitten, en een oud doch solide golfplaten dak boven ons hoofd, dat bescherming bood tegen de hevige regenbuien die losbarstten, precies tijdens de uren van vertoning. Daarbij nog een bar, een kleine lounge en een rommelig decor van marionetten en lampionnen. In de reepjes lucht onder en naast het scherm zagen we het verontrustende spel van donkere wolken en lichtere dampen van de chemische industrie, dat zich voltrok boven de zielloze Oostblokarchitectuur van de Linkeroever.
Gelukkig leidde de film Departures ons af van die werkelijkheid, en overstemde het geluid dat van het door goten en pijpen wegborrelende regenwater. Al ontsnapte hij niet aan wat ouderwetse, mierzoete Aziatische symboliek, het was een vermakelijke, luchtige film over de schoonheid van het beroep van aflegger, over de kunst van de begeleiding op onze laatste reis. Of het nou een meisje betrof dat misschien een jongetje was en zelfmoord had gepleegd of de vader van de hoofdfiguur, die hij sinds zijn zesde niet meer had gezien, en tegen wie hij eigenlijk een diepe wrok koesterde. De dood was weer even aanwezig. Als verhaal dit keer, veilig ver weg, maar toch als de alledaagse realiteit die hij is.
Toen ik wegfietste, dacht ik wat ogenschijnlijk onsamenhangende, weinig concrete gedachten over vertrek, en de onvermijdelijkheid van afscheid nemen. Aan de overkant van de rivier zag ik de felle lampen van de bedrijventerreinen verschijnen en verdwijnen tussen de flats, alsof het de gevallen sterren van de industrie waren.
Gisteravond draaide ik een van de honderden langspeelplaten uit de verzameling op mijn logeeradres, een opname van de vijfde symfonie van Jean Sibelius. Prompt werd ik terug in de tijd gekatapulteerd, naar een zomer zo’n twintig jaar geleden, toen mijn ouders met vakantie waren en ik voor de gelegenheid op hun huis paste. Ik had een doos met alle zeven symfonieën van Sibelius bij mee en draaide er iedere avond een van. Ik sloot mijn ogen en droomde van Finland. Ik waande mij in de Kalevala, in de donkere bossen en langs een van de honderden meren van dat duistere stuk aarde, en ’s nachts was het alsof ik werd gestoken door een van miljoenen muggen van Finland. Dat ik mij die avonden ook lichtelijk liet benevelen door de inhoud van een fles bessenjenever, omdat ik de sterke drankvoorraad overschrijding van de houdbaarheidsdatum wilde besparen, betekende in dit geval juist dat ik me die muziek zeer duidelijk zou blijven herinneren, in plaats van vergeten. Misschien kwam het daardoor dat die vijfde symfonie mij gisteren raakte, met een diepte die ik niet had vermoed. Ineens werd de tijd ingekort.
Op de hoes van de langspeelplaat stond een mooie foto van de componist en ik voelde de aandrang om hem te gaan natekenen. Prompt ontstond er kortsluiting met een paar andere ideeën.
Ik wilde Sibelius’ muziek aan iedereen laten horen; ik wilde die foto laten zien en ik wilde een meervoudige doorbraak forceren. Want ik wil een blinde muur in de stad, om mijn mooiste zinnen op te zetten; ik wil een punt maken voor alle graffiticrews van Europa en elders en hen een schop onder de kont geven: kom op gasten, laat los die conservatieve stijl van werken, dat overbekende, cliché artwork en die voorspelbare lettertypes.
Goed, bedenken kun je vanalles, denken kun je tot je hoofd uit elkaar barst, of tot je de lekkages ontdekt waardoor je alles weer vergeten bent wat je van plan was. Het is zaak er voor die tijd wat van te hebben gemaakt, no matter what. Anders rest er weinig meer dan frustratie of een schuldgevoel over alles wat je nagelaten hebt of bent kwijtgeraakt. Ik wilde laten zien wat ik bedoelde.
Hier om de hoek, in het park, zag ik vanochtend een prachtige wand die uitermate geschikt was voor een ingreep van mijn hand. Ervoor ligt een uitgestrekt grasveld. Ik liep naar de wand toe en zag dat een en een en een en een vijf kon zijn.
Goed, ik ken mijn beperkingen als tekenaar en met een spuitbus werken kan ik niet. Bij deze dan ook meteen maar een oproep voor een cursus streetart, en mijn schets voor een ingrijpen in ‘t stad. Jullie weten waar je me kunt vinden, als je een beetje je best doet tenminste.
‘I have made my name in the world by straightforward means. I must go on in the same way.’
[Jean Sibelius, in een brief ten tijde van het componeren van zijn vijfde symfonie.]
Mijn fascinatie voor Antwerpen begon zo’n dertig jaar geleden, en begon met literatuur. Ik las De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo, waarna ik vele werken van zijn hand verslond, totdat ik er ineens helemaal genoeg van had. De liefde voor deze roman, en de nieuwsgierigheid naar Antwerpen bleven, tot op de dag van vandaag. De komst van Joachim Stiller begint met het hoofdstuk, ‘Werken in de Kloosterstraat’ waarin een straat wordt opengebroken en vlak erna weer dicht gelegd, zonder dat er iets noemenswaardigs voorgevallen lijkt te zijn. Het is het begin van een wonderlijke geschiedenis, die verdacht lijkt op de terugkeer van God onder de mensen.
Gisteren waren er onverwacht ‘Werken in de Dambruggestraat’. Tussen hevige regenbuien door dreunde ineens het geluid van breekijzers, totdat het trottoir recht voor de deur open lag en er een put gegraven kon worden. De officiële reden die men gaf, was dat het kabelwerken voor de telefonie betrof, omdat er geklaagd was over ‘wegvallende verbindingen’. De arbeiders deden hun werk tot het einde van de middag en herstelden daarna het trottoir. Waarna mijn telefoonlijn juist verbroken was.
Mijn isolement zou onherroepelijk zijn, voor de nachtelijke uren dan toch, en ik wachtte in spanning af wat mij te wachten stond.