‘Toen keek Boris Jeltsin Amalfitano nieuwsgierig aan, alsof Amalfitano degene was die zijn droom was binnengedrongen en niet hij de droom van Amalfitano. En hij zei: luister goed naar mijn woorden, kameraad. Ik zal je uitleggen wat de derde poot van de menselijke tafel is. Ik zal het je uitleggen. En laat me daarna met rust. Het leven is vraag en aanbod, of aanbod en vraag, alles beperkt zich daartoe, maar op die manier kan een mens niet leven. Er is een derde poot nodig om te voorkomen dat de tafel het begeeft en op de vuilnisbelten van de geschiedenis belandt, die op haar beurt voortdurend op de vuilnisbelten van de leegte belandt. Dus prent het u goed in. Dit is de vergelijking: aanbod + vraag + magie. En wat is magie? Magie is epiek en ook seks en dionyische nevel en spel. En toen ging Jeltsin op de krater of de latrine zitten en liet Amalfitano zien welke vingers hij miste en praatte met hem over zijn jeugd in de Oeral en over Siberië en over een witte tijger die over de eindeloze besneeuwde vlakten dwaalde. En daarna haalde hij een zakflacon met wodka uit zijn jaszak en zei: ‘ik geloof dat het tijd is voor een slokje.’ En nadat hij had gedronken en de arme Chileense professor had aangekeken met de kwaadaardige blik van een jager, hervatte hij zijn zang, zo mogelijk nog krachtiger. En daarna verdween hij, opgeslokt door de rooddooraderde krater of door de rooddooraderde latrine en Amalfitano bleef alleen achter en durfde niet in het gat te kijken, waardoor er voor hem niets anders opzat dan wakker te worden.’
[Roberto Bolaño, 2666, p. 273.]
Archief voor november 2009
Het recept
Verlangen naar troosteloosheid
Terwijl ik vandaag met de bus mijn geboortedorp inreed, viel de treurige atmosfeer als een klamme deken over me heen. Ik dacht aan mijn klasgenoten die er ook geboren waren, met mij op de lagere school hadden gezeten, getrouwd waren, kinderen hadden gekregen die nu onze leeftijd van toen hadden en… er waren blijven wonen. Ik dacht ook aan vrienden die uit vergelijkbare dorpjes elders in Nederland kwamen en, net als ik, met een zucht van verlichting waren vertrokken om er nooit meer terug te keren. En in een binnenzak van mijn bewustzijn hield ik de herinneringen aan steden als Brussel, Bologna en Berlijn bij de hand. Toch bedacht ik me dat ik in die steden juist naar treurigheid op zoek was geweest; daar een verlangen naar troosteloosheid had uitgeleefd, ook al was die dan van een ander karakter.
In een van de deze week uitgezonden documentaires over Berlijn en de val van de muur, nu twintig jaar geleden, reden een man en zijn dochter langs een vervallen fabriek waar hij ooit had gewerkt. Zij schudden steeds moedelozer hun hoofd vanwege het verval van de gebouwen en de verlatenheid van de locatie, terwijl mijn bezoek en ik op de bank juist toenemend enthousiast werden over die plek: waar is dat, wanneer gaan we erheen? Een straatnaam, bitte!
Misschien hangt troosteloosheid niet zozeer samen met de plek op zich, maar met de ervaringen die je er hebt gehad, of die je er verwacht als je er voor het eerst bent (en hij je aan vergelijkbare plekken herinnert). Misschien is er ook een verband met de leeftijd en de vrijheid die je dan wel of niet hebt ervoor te kiezen of je daar wilt blijven. Troosteloosheid mag niet hier en er niet nu zijn, alleen elders, eventjes of de belofte van iets moois zijn dat te beginnen staat. Alleen dan kun je ernaar verlangen, of er troost in vinden – voor je eigen troosteloosheid. Misschien.
Zurückbleiben, bitte (5)
De laatste twee
Fata feveriana
Met een onderbreking van 17 uur – die men over het algemeen een dag pleegt te noemen – lag ik gisteren naar het plafond te staren. Om zeven uur ’s ochtends lag ik te betwijfelen wie ik was, en of ik wel echt bestond. De koorts, die me de avond tevoren vroeg naar bed gesleept had, en nog niet van mijn zijde geweken was, gaf me de sensatie dat ik over mijn huid een tweede, wat ruimere huid droeg, waartussen een warme luchtstroom het bloed voort blies. De koorts spiegelde me beelden en waanbeelden voor die ik niet van elkaar onderscheiden kon. Het was alsof ik in mijn eigen vel heen en weer kon schuiven; alsof de wereld in mijn ogen een verschuiving beleefde. Alsof ik nog even naast, achter, onder of op mezelf lag, maar langzaam maar zeker aan het vervellen was en weldra mijn huid in de slaapkamer achterlaten kon, met een nieuwe identiteit aan de dag zou kunnen beginnen. Toch besloot ik mezelf niet ziek te noemen, wel op te staan en aan het werk te gaan, en spoelde de visioenen zoveel mogelijk van me af. Het gevoel dat ik de gehele dag door mezelf geschaduwd werd, liet me echter niet los.
Rond middernacht lag ik opnieuw naar een plafond te staren, en de koorts nam het weer over. Ik vond op dat moment dat het plafond het meest onderschatte deel van de kamer was, waaraan we, net als aan de gevels van huizen en het hemels gewelf, doorgaans veel te weinig aandacht besteden. In sommige plafonds zit profiel, en dat kan onvermoede, altijd aanwezige symboliek prijsgeven, als je het zien wil. Andere zijn werelden in wording, vol mogelijkheden – als je je verbeelding maar vrij spel wilt geven. Ik zag de schoonheid van de plafonds, in hun leegmakende witheid, aan het einde van de dag. De dag wordt uitgewist door de kalmte van een droomlandschap – dat beweegt, als je koorts hebt.