In de zomer van 2007 was ik een week in Triëst, ik schreef daar al eerder over. In het voetspoor van Magris, maar ook in dat van Italo Svevo, van wie ik vorige week Een man wordt ouder las. Ik huurde in Triëst een appartement van operazanger R., met wie ik nog een paar keer uit eten ben geweest. Aan dat appartement; de avondwandelingen over de Riva en naar het einde van de Molo Audace; het eindeloze dalen en klimmen tegen de steile hellingen in deze stad tussen hoogland en zee, moest ik vaak terugdenken tijdens het lezen. Ik liep er zelf opnieuw, maar dan in 1898. Ook de repeterende muziek van donderdagavond bracht me Triëst in herinnering, want ik had het appartement van R. mede gekozen vanwege de piano die erin stond. ’s Avonds, als de buit van indrukken weer binnen was, speelde ik erop. Doorgaans melancholische stukken – dat is altijd zo als ik ergens piano speel. Ik kan geen noten meer lezen en heb nooit geleerd piano te spelen; ik improviseer, maar niet zonder enig muzikaal talent. Ik speel wat spontaan in me opkomt en dat is altijd in mineur. Zegt dat iets, zegt het iets over mij? Speel je op zo’n moment met je onversluierde, diepste gevoel? Het zou me niets verbazen.
Archief voor maart 2009
Rumor 56
Gisteravond was editie 56 van het onregelmatig opduikende Rumor, festival voor avontuurlijke muziek. Goede vriend L. nodigde me uit weer eens mee te gaan, dus maakten we deel uit van de kleine massa van ongeveer 50 mensen die zich van de ene concertzaal naar de andere begaf. Een zeldzame ‘mob’ waar ik geen bezwaar tegen heb. Drie korte concerten met enigszins ongewone muziek op een rij, dat is het concept. Gisteren: modern klassieke pianomuziek in een theater; heftige schreeuwpop in een concertzaaltje en een solide jazzkwartet in de jazzclub. Dat alles voorafgegaan door de ontwapenend schutterende presentator, die iedere editie ook zegt: ‘Als je niet weet waar Ekko is, volg dan gewoon de meute, want de anderen weten het wel.’
Soms onderga je inderdaad schitterende avonturen in de muziek; soms is zo’n avond ronduit teleurstellend, alle inventieve tekstschrijverij van de organisatie ten spijt – en ik geef toe dat ik soms gewoon ga vanwege die teksten. Ik trap erin, haal werkelijkheid en taal soms door elkaar. Ponytail (‘muziek die misschien nog wel het meest klinkt als de soundtrack van een overboekt sushirestaurant. Live een performance zo rauw als de daar geserveerde visgerechten’) had het nog niet helemaal. Maar het solo-pianowerk Les adieux van Ton de Leeuw, uitgevoerd door René Eckhardt, was een ontdekking (‘…een hoger doel: het opheffen van tegenstellingen (…) in één rustige adembeweging. Als een brede stromende rivier.’). Daarover morgen meer.
Met andere ogen (3)
Op zoek naar het juiste boek, bladerde ik vorige week in verschillende exemplaren uit de leeszaal. Stuk voor stuk ogenschijnlijk thema’s in mijn dagelijks bestaan: Het boek der rusteloosheid (Pessoa), Een man wordt ouder (Svevo) en Domeinen van het geheugen (Hernandez). In het kader van een verkenning van verschillende perspectieven op dezelfde werkelijkheid, citeer ik nu graag het vierde boek, van de magische, maar vrij onbekende grootheid Marcel Béalu:
‘De zekerheid dat ik niet droomde deed me het ergste aanvaarden met een onmenselijke kalmte. De blik van doktor Fohat was als een toevlucht, ik weerde hem af maar gleed er als vanzelf naartoe. Al een hele tijd, sinds zijn eerste woorden, was ik niet meer dan een kind in zijn handen, een klein kind dat bang is voor de heilzame operatie maar er tegelijkertijd om vraagt. Ik zou hem gehoorzamen, al moest ik duizend doden sterven. In de verwarring die muren van mist om mij heen bouwde zag ik de dokter een stalen werktuig uit zijn zak halen. Die tang, schitterend als de zon, groeide tot buiten de grenzen van mijn gezichtsveld. Toen werd het donker. Ik voelde geen pijn, hoogstens de kille streling van metaal langs de randen van mijn oogleden. Toen ik weer bij mijn positieven kwam zag ik mijn ogen, mijn oude ogen, op tafel liggen.’
[Marcel Béalu, De ervaring van de nacht, p. 80]
Met andere ogen (2)
Zaterdagmiddag was ik op een huisverwarmend feestje in Lombok, Utrecht, bij vriend J. Hij had in zijn huiskamer een bescheiden expositie ingericht van zogenaamde ‘flitsfoto’s’. Foto’s die hij in het donker had gemaakt, als het ware ‘als gevolg van het gebruik van een flitser’. Een idee dat eigenlijk geen idee is. In J. zijn geval pakt zo’n idee in al zijn eenvoud echter vaak wonderlijk goed uit. Ik was al eens eerder in zijn huis geweest, maar toen waren de gordijnen gesloten. Nu, bij daglicht, liep ik onwillekeurig meteen naar de balkondeuren aan de achterkant van zijn huis en keek naar buiten. Ik zag meteen wat ik niet kon zien. J.’s uitzicht is dat van Hitchcocks Rear window (1954). Gelukkig heeft J. zijn been onlangs niet gebroken, dus de rest zal hem ook wel bespaard blijven. Ik kwam voor het interieur en keek naar buiten. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen. Ik probeer de koorts die een uurtje daarna begon, nog steeds af te schudden.